elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hoe

hoe , who , hoe?
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
hoe , , bijwoord , hoe.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
hoe , , bijwoord , hoe.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
hoe , houe , (zelfstandig naamwoord); ’t houe van de zoak = het hoe, het wezen of de geheele toedracht der zaak of eener werking; “en ’t houe van ’t scheuvelloopen nog wel bie ’n bult onbekend blieven zel.”
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
hoe , hou , (bijwoord) = hoe; hou is’t? = wel? zoo? welzoo! hou word’t? = welnu? wat is uw besluit? houdàt? of: houdèn? = hoe zoo? hou dàt zoo? = wat is daarvan de reden? hou is’t nou?! = hoe nu? (zijt gij ziek? of: wat moet ik er nu van denken?) enz.; hou is dat! magstoe nijt noa’t mart? enz.; hou den? (hoe dan), voor: wat zou dat dan? hoe meent gij dat zoo? hou nō den? = hoe nu aan? wat staat ons nu te doen? wat nu te beginnen? (klemtoon op: = nu.); hou ‘n (hoe een) = welk een, wat een, hoedanig een; hou ’n ding mijnstoe? = hoedanig voorwerp bedoelt gij? hou’n last as ’k ’r van heb! ’k ken joe ’t nijt half zeggen = wat heb ik daar een verdriet van! hou’n spul dat ’t was! = wat gaf dat eene drukte! (of: moeite!); hou’n goud dat’r was, ’t is nijt te looven! = daar was vebazend veel goed (of: goederen). Drentsch hoe’n = hoedanig een, en: hoeveel. – Gevormd als: zoo’n = zoo een, zulk een.
hou - wat, in: ’k mout wijten van hou en wat = ik verlang goed ingelicht te worden ten einde daarnaar te kunnen handelen; ik wijt nijt van hou of wat = ik weet de rechte toedracht der zaak niet, ik weet niet hoe de vork in den steel steekt.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
hoe , hou* , hoe, zie ook hou en wat * (bldz. 528) en hou of wat * (item), ʼt laatste ook hij v. Dale; verder in de vragen: hou dàt? of hou dàt zoo?, hou dèn? = hoezoo? (gemeenzaam hoe dàt?), houʼs dàt zoo? = hoe komt dat, waar ligt dat aan? hou isʼt? = wel? zoo? wel zoo?!, zoo ook: hou isʼt, binʼj weer beter? = wel! zijt ge hersteld? hou is ʼt nou?! – hoe nu? (zijt ge ziek? enz.), hou wordʼt? hoe staat de zaak? wat is uw besluit?
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
hoe , woe , hoe.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
hoe , wůůr , bijwoord , hoe. Wůůr dou i dät: hoe doe je dat.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
hoe , hoe ,   , (bijwoord van graad) , In Katwijk heel gewoon: Hoe ienvaudich hebbe die mense toch vrouger eweest. Hoe zwaer!, uitroep bij het oplichten van iets.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
hoe , hou , [bijwoord] , 1 hoe? Hai wait van hou en wat = hij weet wat hij wil. Hou òf wat, doar zeden ze niks van = de manier waarop.... Ik mos waiten van hou òf wat = van de voorwaarden. Hou dat? hou dat zo? = hoe zo? Hou is ‘t? = hoe gaat het? Hou wòrdt ‘t? = wat wil je? Hou loat?; 2 bijw. v. graad. Hou loater op oavend, hou schoonder vòlk. Hou dichter bie kerk, hou loater der in = wie ‘t dichtst bij woont, komt vaak ‘t laatst. Hou eerder ien waaid, hou gaauwer vet = vroeg aan de drank, vroeg dronken!; 3 Zo als. Kìnst kriegen, houst hebben wilt. Da’s aal, hou je ‘t nemen willen. ‘t Is net hou ‘t weert.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hoe , houk , [bijwoord] , hou ik. Ik zeg joe, houk dat doan heb. || houken
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hoe , hounen wie , [bijwoord] , hoe wij. Hounen wie ‘t kloar kriegen, dat waik nòg nait. Zo ook hounenze der mit aan mozzen, wozzen ze nait. || -nwe
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hoe , houste , houst; houstoe , [bijwoord] , houstoe, hoe jij. || doe; houstoe; oust; slot
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hoe , hou .... hou , [voegwoord] , zie hou 2. Hou eerder dood, hou eerder begroaven.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hoe , hou .... as , [zelfstandig naamwoord] , hou .... dat in verhoudingszinnen: hou haarder as (dat) ‘t regent, hou gaauwer is ‘t doan.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hoe , wo , woer , vragend voornaamwoord , hoe. Wo’n, hoe een, wat voor een?; wo dat, hoe dat zo?
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
hoe , hoe-eer, hoe liever! , hoe eerder, hoe liever!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
hoe , hoe , hoe dát zo, hoe zo, waarom?; vragend bijwoord hoe’n, hoe’ntje, hoe een. | Hoe’n hei je kocht? | Hoe’ntje hei je kocht. Een bekend grapje bestaat uit de vraag ‘hoe’ntje’ en het antwoord zô’ntje = zo een(tje); hoeste, hoe, des te. | Hoeste ouwer, hoeste gekker.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
hoe , , hoe, i wôveul, wôwiet, wô duk; hoe, i woe veul, enz., zoë as.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
hoe , woej , zoë as.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
hoe , hoe , hoou, hou, ho , bijwoord , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook hoou (Midden-Drenthe), hou (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, Kop van Drenthe), ho (Veenkoloniën) = hoe Hoe of hou kom ie der bie? (Bov), Hou gaait ’t der met? (Row), Hoe det zo? hoe kom je daar zo bij (bh) *Hoe komp een arm meinse an luzen? Dat is de vraoge niet maar hoe komp hie der weer of als antw. op de vraag: hoe komt hij er aan (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hoe , hoe , hoou, hou, ho , bijwoord, voornaamwoord , Ook hoou (Midden-Drenthe), hou (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, Kop van Drenthe), ho (Veenkoloniën) = op welke wijze Ik zal oe laoten zeen hoe aj de zende haren mut (Ruw), Hoe koold of het ok is een bais hef e nooit an (Nsch), Hoe ’t ewest is kan ik niet zeggen (Bro), Ik wit niet hoe ik ’t hebbe vandage mor ik veul mij niks niet lekker (Hijk), (zelfst.) Het hoe en waorumme is er niet bij zegd (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hoe , how , hoe.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
hoe , oe , bijwoord , hoe
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
hoe , hoe , bijwoord , vragend vn., voegw.; hoe; hoe of te nao hoe dan ook
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
hoe , oe , bijwoord , hoe. Oe giett ter met?
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
hoe , oew , hoe , oew doede gij da? = hoe doe jij dat?- nou, da doe’k (doei ik) gewon zo = nu, dat doe ik gewoon zo
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal