elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: her 

her , heer , [bijwoord] , her, 'Wâr komst du heer?' Van waar komt gij? Heerhâlen, iets aanbrengen. Heerkomen, voortkomen, afstammen. O.iii.79 S.iii.50. iv.88. Heerkoopen, weeederom koopen. O.iv.94.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
her , heer , voor: heen; zij komen hier heer = zij komen dezen kant op; koom hier heer = kom hier naar toe; ie zollen doar heer komen = men roept of wenkt u om daar te komen; achter hōm heer zitten = hem achtervolgen; achter iets heer zitten, fig. ook: d’r achter tou zitten = er ernstig werk van maken om het te verkrijgen of in orde te brengen; over iemand heer zitten = den baas over hem spelen; zij zitten altemoal over mie heer, zegt huilend de jongen die door verscheidene zijner makkers wordt geplaagd of aangevallen; wie komen doar nijt over heer (of: over te goar) = wij krijgen er niet van, bv. van een gastmaal; of: wij worden er niet bij geroepen, wij komen er niet aan te pas, bv. om eene erfenis te deelen; ’t is t’r al heer = ’t is al teruggevonden, enz., eigenlijk zooveel als: van waar het moest komen is het ter bestemder plaatse gebracht; Oostfriesch ’t is d’r all’ her; woar bin ie heer? waar zijt gij van daan, waar woont gij? de tied is t’r heer = wij hebben geen tijd meer, de tijd is verstreken; zien tied was t’r heer = zijn sterfuur was daar; hou gait ’t bie joe heer? = hoe gaat het uwe ouders? of: uw huisgezin? wat goat ’t doar heer! = wat maakt men daar een leven! geef moar heer = geef maar op, geef maar hier; hij wijt nijt van woarhen of woarheer = hij kan omtrent dien persoon, dat ding of die zaak geen de minste inlichting geven; – en zoo wat heer, ook: – en zoo wat hen) = – of zoo iets, van zulke soort, van dien aard, als men van die zaak, enz. geene verdere opheldering kan geven; hij proatte over de bedriefsbelasting en zoo wat heer; – wel heerhollen mouten = wel moeten toegeven; woar zel ’t heerkomen!? = waar zal men het vandaan halen!? – Ommel. Landr. II, 36: rysende ofte heercomende uyt de voorgebrachte anclage; Old. Landr. III, 89: dat mede op de goederen, te weten van wat sijdt deselve heergecomen zijn, te letten is; IV, 95: – van de sydt allenich, daer het goedt van heer gecomen is. Over-Betuwsch deurheer = doorheen; overheer = overheen; Neder-Betuwsch hèèr = heen; hèèrgaon = heengaan; Drentsch. hèr, voor: hier, in den zin van: verschenen, gekomen, aangebroken, bv. van een tijdstip gezegd; Oostfriesch her, fan olds her = vanoudsher (v. Dale); wo geid d’r hér bî jo? fan her = vandaan, er de oorzaak van zijn. Hoogduitsch her, eig. als plaatsbepaling, eene beweging in de richting van den spreker, in tegenstelling van: hin, dat eene verwijdering van hem te kennen geeft; hin und her = nu daar, dan hier (Nederlandsch nu hier, dan daar); hieher = hierheen; daher = daarheen; woher = waar vandaan? (Groningsch woarheer); herdurch, in tegenstelling van: hindurch; herhalten = moeten uitstaan, verdragen; fig. einige Jahre her, von langen Zeiten her. – Ook in: herwaarts komt dit: her, Groningsch heer, voor; uit dit woord en uit de overige voorbeelden blijkt genoegzaam de verwantschap met: hier, zoowel als met: heen, henen, Groningsch hen, Hoogduitsch hin. Zie ook: getal.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
her  , haer , heen. Van alds haer, van ouds her. Um mich haer, om mij heen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
her , her , [bijvoeglijk naamwoord] , voor heer in de bet. heerwoarts. Dit duurt al joaren her. , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
her , heerder , herder , bijwoord , Meer hierheen, in de zegswijze heerder nach veerder komme, totaal niet(s) opschieten. Vgl. herder nach verder komme. He(e)rder is de vergrotende trap van her, variant van hier. Vgl. Nederlands her en der.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
her , haer , heen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
her , hèer , heer , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook heer (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = 1. vandaan Hie kwam van de kaant van Diphoorn hèer (Sle), Waor koj hèer en waor gaoj hen? (Oos), Waor of dat koppie heer komp, ik weet het niet, net stun e daor nog niet op taofel (Eex) 2. hier (Zuidoost-Drenthe, wm) Kom is heer (Bco), ...en zet dij in de hoek ga zitten (wm), Ik zal die wal heer kriegen een pak slaag geven (Bco), vandaar As ik dai vent in de vingers krieg, den mot hai heer holden (Vtm) 3. tekeer Moej is heuren, wat geeit het er heer, heuren en zeein vergeeit je (Eex) 4. in (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe) Doe most nich altied zo over dei jong heer zitten (Ros), Het gaait altied over hom heer hij moet het altijd ontgelden (Row) 5. er (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) De tied is der heer, maor het kan nog wel een dag duren, veurdat het kalf der is (Gie), Zien tied is der heer z’n tijd is gekomen (Gas) 6. geleden (Zuidwest-Drenthe, noord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe) Jaoren hèer stun daor een schuurtien op die stee (Dal), Het is al jaoren heer, proot er toch niet meer over (Pdh), Veur jaoren heer lag daor de grensstein (Zey) 7. aan (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) Hij zat achter hum heer achter hem aan (Ros) *En deu oes mouer het lief wat zeer / Dan mus de dokter oet Möppen der heer (Bco); Van je héla, hola / Sik bij de bok / Zwien bij de bèer / Wat giet het der hèer (Sle); Wat gait het er heer en wat is het mooi weer en wat hef os volk mooi mous (Bov), zie ook her, hen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
her , her , bijwoord , 1. geleden Van jaoren her bestiet dit huus al (Hgv) 2. daar Hij sjouwde van hot naor her van hier naar daar, overal heen (Hgv) z. ook hèer
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
her , heer , heen. Wie gungn der heer um te helpm.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
her , her , bijwoord , 1. vanaf een bep. tijd, sedert 2. hier, hierheen, in her en der, ook in van hot naor her dan weer daar, dan weer hier, overal
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
her , heer , haer , bijwoord , 1. vandaan, bijv. Waor kom ie heer? 2. in bijv. Et gaot d’r om heer het is een drukte, geruzie van je welste, er is veel kabaal en geweld
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
her , [erheen] , heer , erheen, er naar toe, vandaan. (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
her , [heen] , haer , (hae~r) , heen , Dao stuit miene kop neet haer. ’t Geit allemaol langs mich haer. Vreuger trokke de brikkebekkers nao Pruses haer óm te wirke. Woea geis se haer?
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
her , haer , (hae\r) , geleden , Det is jaore haer.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
her , [scharnier] , her , vrouwelijk , herre , herke , scharnier, zie ook gehing, sjerneer , De duuer is oette her.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
her , haer , bijwoord , geleden, heen, naar(toe), vandaan
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
her , her , bijwoord , terug
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
her , her , zelfstandig naamwoord, mannelijk , herre , duim (bij scharnier)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
her , hèèr , hier , tussenwerpsel , Henk van Rijen: links (voermanstaal); Henk van Rijen: Hòt nòr hèèr - heen en weer: van links naar rechts; Jan Naaijkens, Dès Jan Naaijkens - Dè's Biks – - 1992 – ; (1992): hèèr - bijwoord - links (voermanstaal); hier; tussenwerpsel; WBD naar links (commando voor een paard); WBD 'hieróm' - naar links (commando voor een paard); Bovendien worden voor hetzelfde doel gebruikt: 'aar', 'aaróm' en (uitsl. Hasselt:) 'aarewèch'; Boutkan: zóm meense heure(n) hier nie; (29) ak blèèf ier (wegval h); Boutkan: (blz. 29) In allegro-vormen kan een initiële h wegvallen als het vorige woord eindigt op een medeklinker: 'ik blèèf ier slaope'. WBD III.3.1:29 'mensen van hier' = dorpsgenoten; WBD III.3.1:31 'ene niet van hier'= vreemde; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch (1899): HIERE bijwoord - hier. Kom eens hiere. HIERES bijwoord - herwaarts, hierwaarts. Kom wat hieres.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal