elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: haven 

haven , havinge , Haven (weinig meer in gebruik). Ook op oude kaarten zag ik dit woord o.a. die van ’t beleg van 1578. Zie Overijs. alm. 1839.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
haven , havinge , Haven (weinig meer in gebruik). Ook op oude kaarten zag ik dit woord, o.a. die van het beleg van 1578. Zie Overijs. Alm., 1839.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
haven  , have , haves , haven.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
haven , haven , haoven, haeven , havens , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook haoven (Noord-Drenthe), haeven (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. haven Dat schip lag gistern nog in de haven (Bov), De haoven mag ok wel is opknapt worden (Schn) 2. (glasbl.,db:Nbui) pot van vuurvast materiaal, staande in de ‘potoven’, id. als pot
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
haven , aven , haven
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
haven , haven , haeven , zelfstandig naamwoord , de; haven
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
haven , haove , zelfstandig naamwoord , haven - het meervoud is 'haoves'; Cees Robben – We hebben ’n haoven mee waoter d’r in.../ Mee zaand... en veul aauw ijzer (19540515)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal