Woord: haksel
haksel , [kortgesneden stro] , heksel
, haksel (paardenvoer). Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
haksel , haksel
, fijngehakt stroo. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
haksel , heksel
, Haksel, kortgesneden stroo. Het wordt ook ko(r)t genoemd en bewaard in de ko(r)tkiste. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
haksel , heksel
, Haksel, kortgesneden stroo. Het wordt ook ko(r)t genoemd en bewaard in de ko(r)tkiste. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
haksel , heksel
, haksel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
haksel , haksel , zelfstandig naamwoord onzijdig
, fijn gehakt stro voor veevoer of strooisel. In de boerderij is n hakselbak met hakselmes of hakselsnieder; grote bedrijven hebben n hakselmesien. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
haksel , hàksl , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, fijngesneden stroo als beestevoer Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
haksel , haksel , onzijdig
, fijngehakt stro. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
haksel , hėksel , onzijdig
, haksel, gehakt of kort gesneden stro als veevoeder. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
haksel , heksel
, kort gesni-jd struëj. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
haksel , haksel , 0
, haksel Wij hebt niet teveule heui, wij muut mar wat haksel bijvaoren (Dwij), Wij mut nog wat haksel snien, der is niet genog (Ruw), Het peerd kreeg aal daog haksel in de krub met heeil koren; dan wordt dat koren beter kepotbeten en verteert het beter in de maog (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
haksel , haksel
, kort gesneden stro. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
haksel , aksel
, haksel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
haksel , aksel , zelfstandig naamwoord
, zult, hoofdkaas, gemaakt van gekookt kopvlees en longen, daarna gemalen en opnieuw gekookt en geroerd. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
haksel , haksel
, met de snijtrog fijn gesneden haver- of roggestro. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
haksel , haksel , zelfstandig naamwoord
, haksels , hakseltie , zure zult Ook hôôfdkaes Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
haksel , heksel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, - , - , stro , (kort stro, als veevoer gebruikt); heksel; heksele gruizelementen ién alle heksele; ién alle heksele duizend (in duizend stukken) ien alle heksele Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
haksel , hèksel
, kort stro Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
haksel , aksel
, zult. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
haksel , haksel
, zult Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
haksel , haksel , aksel, heksel , zelfstandig naamwoord
, hoofdkaas (Tilburg en Midden-Brabant); aksel; soort hoofdkaas (West-Brabant); heksel; kort gemaakt stro (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
haksel , [stro] , heksel , onzijdig
, kort gehakt stro , Heksel in dae bölles höbbe: dom zijn. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
haksel , haksel
, fijngehakt stro als veevoer ook heksel Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
haksel , heksel
, zie haksel Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
haksel , heksel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, haksel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
haksel , haksel , zelfstandig naamwoord
, Frans Verbunt: zult, hoofdkaas; WBD III,2.3:68 'haksel ' = hoofdkaas, zult Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |