Woord: hachelen
hachelen , hachêln
, op eenigszins gulzige wijze eten; wat te hachêln hebben = zich te goed kunnen doen, synoniem met kammêln. Wordt meest van kinderen gezegd. Friesch haffelen = met het tandvleesch kauwen; Oostfriesch hachelen, hacheln, acheln = eten, meest in den zin van snel en gulzig eten en afkomstig van het Jodenduitsch. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hachelen , hachele
, Dich kus mich den bout hachele, je kunt naar de weerlicht loopen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
hachelen , haggeln , aggeln , [werkwoord]
, 1 eten. Hai het niks te haggeln.; 2 gulzig eten. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hachelen , achielen
, eten Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Winschoter bargoens, in: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank |
hachelen , haggelen
, TL 297: Haggeln, aggeln = 1. eten etc. (Uit het Jodenduits). 2. gulzig eten. Tot zover citaat. Wij moeten uitgaan van AGGELEN, Hebr. AGOL = eten. Subst. AGIELA = eten. In de joodse volksmond AGIELE. Daaruit AGGELEN. Doodgewoon: eten. Doar ist goud aggeln. Hou waz de agiele? Bron: Meijer, J. (1984). Tolk van ’t Olle Volk – Joods Supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Heemstede |
hachelen , hachele , achele
, hachelde, haet gehachelt/achelde, haet geachelt , eten: bargoens. Doe kéns mich de bout hachele: je kunt me gestolen worden. “Bout” is letterlijk “drol”.; achele bargoens: eten Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hachelen , hachele , werkwoord
, hachel, hachelde, gehacheld , [Jidd achele] eten; Je ken d’n bout hachele Je kunt mijn rug op, je kunt stikken Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
hachelen , aggielen , werkwoord
, aggielen, e-aggield , flink eten. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
hachelen , hèchele , werkwoord
, vals spelen (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
hachelen , haachele
, (meervoud) vlasafval Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |