Woord: krassen
krassen , krassen , intransitief werkwoord
, snoeven, opspreken. Wat zit hij weêr te krassen. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
krassen , krassen
, door middel van eene krasplank de gewaschene en gezuiverde wol recht te kammen. (Vgl. bij v. Dale kratswol.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
krassen , kraoze
, scharrelen ergens in. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
krassen , krazzen , [werkwoord]
, 1 krassen, een kras maken; 2 de vezels van wol ontwarren en schoonmaken. Ik haar mouder hulpen te krazzen. ‘t Krazzen gebeurde mit n kras op n kasplaank, Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
krassen , krassen
, (ouderwets), het schoonmaken van scheerwol Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
krassen , krasse , werkwoord
, Ook: 1. Snoeven, opscheppen. 2. Gebrekkig schaatsen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
krassen , krassen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, 1. krassen Kleine kiender mugt graeg overal op krassen (Wap), IJ moet niet zo op die lei krassen (Wee), ...op de raomen krassen (Nor), Hij krast der al wat over kan al wat schaatsen (Dwi), Wol krassen krabben, kaarden (Bco) 2. een krassend geluid maken (Zuidoost-Drents zandgebied) Wat krast die krèeien weer (Sle) 3. (Zuidoost-Drents zandgebied), in Der oet krassen weggaan, er tussenuit knijpen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
krassen , krassen , werkwoord
, krassen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
krassen , krassen , werkwoord
, 1. op iets krassen, iets ergens op of af krassen 2. krassend schrijven, tekenen 3. een krassend geluid maken door bep. dieren 4. er vandoor gaan 5. zodanig door de keel glijden dat er een scherp gevoel ontstaat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
krassen , krààse
, krassen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
krassen , krässen , werkwoord
, krässen, ekräst , krassen. IJ krässen ‘t ele skrift vol. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |