elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: graf

graf , graft , graf, Hoogduitsch Gruft; vandaar: begraftenis = begrafenis. Zie ook: graft 1.
graffen, meervoud van: graf (Westerkwartier) Zie: oa.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
graf , graaf , graf (lang uitspreken)
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
graf , graf , 't graft , zelfstandig naamwoord onzijdig , groaven , graf.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graf , graft , zelfstandig naamwoord onzijdig , Niet Westerkwartier || graf
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graf , graf , zelfstandig naamwoord, onzijdig , graawe , gràfken , graf. Gin òale graawe opgreawn, geen oude koeien uit de sloot halen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
graf , graf , kerkhof, begraafplaats. De kinderen speelden op het graf.
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
graf , graf , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze d’r hupt er ien over m’n graf, gezegd als men plotseling rilt of huivert.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
graf , graaf , onzijdig , graaver , graefke , graf.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
graf , graf , 0 , graven , var. als bij ww. graven = graf As het graf klaor was, wuur der ok even an de klok trökken (Sle), Dai bovenbouw van dat graf mot neudig ain keer schoonmaokt worden (Vtm), Die warkt zukzölf in het graf richt zichzelf te gronde (Klv), Hij gröf zien eigen graf, as hij zo deurgiet (Mep), Hie stiet met de iene voet in het graf is ernstig ziek (Bui), Hij kan zwiegen as het graf (Nam)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
graf , graft , graf. mv. graften.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
graf , graf , graf
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
graf , gräof , zelfstandig naamwoord, onzijdig , gräover , grèfke , graf , Zw: Mêt èine voot ién 't gräof sjtoën.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
graf , graf , zelfstandig naamwoord , gräffien , graf. ‘t Gräffien van mien ond lig achter in de tuin.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
graf , graaf , (graa~f) , onzijdig , grave(r) , graefke , graf , Mèt eine voot in ’t graaf staon.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
graf , graâf , graaf , zelfstandig naamwoord , grave , graefke , graf
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
graf , graa~f , graf
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal