elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: goud 

goud , gould , onzijdig , goud.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
goud , gòld , onzijdig , goud.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
goud , gold , voor: de gouden versierselen die in deze provincie tot de Friesche dracht behooren; zij zit goud in ’t gold = zij is in het bezit van al die voorwerpen. In Drente zoowel als hier beteekent: een meisje in ’t gold en zulver zetten = haar van een volledig stel dier sieraden voorzien. Vergelijking: eerêlk as gold = doodeerlijk. – Middel-Nederlandsch gout, golt, Oud-Hoogduitsch, Oud-Saksisch, Engelsch, Hoogduitsch gold, Middel-Hoogduitsch, Middel-Nederduitsch golt, Gothisch gulth = goud. Vgl. bolt.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
goud , goud , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Zegsw. Ik zou je in goud laten beslaan, als het een dubbeltje het pond kostte, ik ben je zeer erkentelijk; vgl. Ned. Wdb. V, 461.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
goud , gold , goud.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
goud  , gold , goud.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
goud , gold , onzijdig , goud
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
goud , gòld , zelfstandig naamwoord onzijdig , ‘t goud. Zo geel, zo zuver as gòld. Eerliek as gòld. Zai is in ‘t gold besloagen, zai zit goud in ‘t gòld, ‘t is n gòllen Grait = zij draagt heel veel gouden sieraden. n Wicht in ‘t gòld zetten = haar een volledig stel gouden sieraden geven. ‘t Is aal gain gòld, dat ter blinkt. Boertanger gòld (Westerwolde), Noordhörner gòld (Westerkwartier) = koper. (Naar de koperen oorijzers.) ‘t Is net, of der gòld te groaven is = ‘t lijkt wel, dat daar ontzaglijk veel te verdienen is.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
goud , gòold , zelfstandig naamwoord, onzijdig , goud; gòold waang éénbeen, kinderspel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
goud , goud , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze hai het goud op ’t vessie, hij is rijk, is een rijke partij.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
goud , gout , onzijdig , goud. Dem wol ich noch neit, al hau er de vot mit gout besjlaage: die wou ik onder geen voorwaarde.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
goud , gold , goud; * hempie raek mien gättie niet, want mien gättie is van gold: wat loopt die verwaand.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
goud , gold , 0 , goud Het is almaol echt gold (Wee), Het liekt wel gold, maor het is nog gien blik (Hgv), Dat wicht is met gold behangen (Nor), of Het wicht zit in het gold (wb), ...hangt in het gold (wb), of Hie hef het gat met gold beslagen (Sle), Het is zo geel as gold (Sle), Hie zal dat veur gien gold van de wereld dooun (Eex), Daor is gold met te verdeinen veel geld (Row), Hij is zo vals as schoem op het gold (wb), ...zo eerlijk as gold (Wei), Die hef een hart van gold (Sti), ...as gold is eerlijk en oprecht (Eex), Zo zuver as gold (Ruw) *Iegen heerd is gold weerd (Emm); Het is niet alles gold wat er blinkt (Rol), ... en gien stront wat er stinkt (Flu); De mörgenstond hef gold in de mond (Oos); Spreken is zulver, zwiegen is gold (Eco); Gien brood zonder kruim, gien gold zonder schuim (Mep)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
goud , gòld , goud
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
goud , goud , zelfstandig naamwoord , spr: ’T beloof goud, mar ’t is nog gin kooper. Gezegde betreffende sex na het trouwen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
goud , gold , goud.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
goud , goold , zelfstandig naamwoord , et 1. goud 2. goudgeld 3. geld, rijkdom
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
goud , goud , uitdrukking , Naer goud grijpe en ijzer in je hande houwe Gezegd van een speculatief gewas waarvan de opbrengst tegenvalt
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
goud , goüd , zelfstandig naamwoord, onzijdig , - , - , goud , VB: De kelk ês gemak van goüd. Zie ook bij 'beleggen'
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
goud , gold , zelfstandig naamwoord , goud.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
goud , gèèwd , gèèwe , goud , Gèèwe brulluft. Gouden bruiloft.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
goud , goldj , goud (Duits: Gold)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
goud , gaawd , zelfstandig naamwoord , goud; Dialectenquête 1876 - gaaud en zilver
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
goud , gold , golde , goud
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal