elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gordijn 

gordijn , gedien , gordijn, ook Gron.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gordijn , gardine , vrouwelijk , gordijn
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gordijn , gedienen , (onzijdig) ook Drentsch; ’t gedien optrekken = de gordijn optrekken; de gedienen hangen nijt slicht veur de gloazen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gordijn , gardijn , gordijn , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Ook wel gǝrdijn. Bijvorm van gordijn. || Laat ’et gardijn wat zakken. – Evenzo in samenst. || Twee ijserde en drie houten gardijnroeden, Hs. (Wormer, a° 1678), prov. archief. Vier kopere glasgardijns-roetjes. Hs. invent. (a° 1681), archief v. Assendelft. – De vorm gardine komt ook in het Mnl. en Hgd. voor; zie Mnl. Wdb. op gordine, Ned. Wdb. op gordijn, GRIMM, D. Wdb. op gardine. Evenzo zegt men in het Stad-Fri. gǝrdiin. – Vgl. broekgordijn.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gordijn  , gerdien , gerdiene , gerdienke , gordijn.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gordijn , gediin , onzijdig , gediinen , gedientien , gordijn
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gordijn , gedien , gerdien , zelfstandig naamwoord onzijdig , gordijn. Spr. Schone gedienen en gain loakens! minachtende uitdrukking als iemand, die zich fijn kleedt, gain hemd om ‘t gat het. Gedienlatten enz.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gordijn , gedien , zelfstandig naamwoord, onzijdig , gedienn , gedientjen , gordijn. Woer t kuemp, hangt ook gen gedientjes, wees niet te kieskeurig
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gordijn , gerdointjes , zelfstandig naamwoord, meervoud , Gordijntjes, in de zegswijze achter de gerdointjes gaan, naar bed gaan. Voor de bedstee hingen soms gordijntjes.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
gordijn , gerdien , gardien , vrouwelijk , gerdiene , gerdingke , gordijn.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gordijn , gerdeenj , gordijn.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
gordijn , gedientie , gedienen , gordijntje; gedienen gordijnen; * de gedienen veurspölt det ’t doar donker is in huus: van buiten is al te zien dat het daar niet schoon is in huis.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
gordijn , gerdien , 0 , gerdienen , Uitspraak ook gedien = gordijn, zowel vitrage als overgordijn Wat een smerige gerdienen hej daor veur de glaze (Pdh), Ze hebt gien gerdienen veur de glaos geen vitrage (Gas), Doe het gerdien een beetien opzied, dan heb ik wat meer locht vitrage (Ruw), Woj de gerdienen even dichte doen overgordijnen (Klv), Wij kruupt mor achter de gerdienties gaan naar bed (Hijk) of Ik gao achter het gerdien (Sle), Nao het eerste bedrief zakt het gerdien toneelgordijn (Nor), IJ hebt holle gerdienen en dichte gerdienen (Sle), Witte gerdienen vitrage (Dwi) *Juffrouw Katrien / Zat aachter het gerdien / Wat dee ze daor? / Ze kamde heur haor / Ze waste heur handties / Heur mond en heur tandties (Row)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gordijn , gedien , gordijn
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gordijn , gedientien , gordijntje.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gordijn , gerdiine , gordijnen , Héij vlóóg meej in de gerdiine tuun we'm vur de zot hielle, héij wier raozend. Hij vloog meteen in de gordijnen toen we hem voor de gek hielden, hij werd razend.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gordijn , gedien , zelfstandig naamwoord , et; gordijn
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gordijn , gerdijne , zelfstandig naamwoord , gerdijntjies , gordijnen, vitrage; schuine gerdijne [veroud] hurkbroek bestaande uit twee losse pijpen ([plusminus] 1875) Zie ook ope kles
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gordijn , gerdyn , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , gerdyne , gerdynsje , gordijn , VB: Es de laampen aongoën doon ich de gerdyne toûw.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gordijn , gurdèèn , gordijn
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
gordijn , gurdèèn , gordijn.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gordijn , gedien , zelfstandig naamwoord , gordijn, vitrage.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
gordijn , gerdien , vrouwelijk, onzijdig , gerdiene , gerdienke , gordijn , Glaasgerdiene en uuevergerdiene.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gordijn , gerdien , zelfstandig naamwoord , gerdiene , gerdienke , gordijn
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gordijn , gerdien , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , gerdiêne , gerdienke , gordijn
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gordijn , gerdèèn , gòrdèèn , zelfstandig naamwoord , gerdèntje , gordijn; zie gòrdèèn; WBD (III.2.1:117) 'gordijn' = glasgordijn; ook genoemd: glasgordijn; Ons moeder heeget aaltij druk/ zo gaaw de zon gao schèène/ Dan zeejse : «Ik maok nôot ècht schôon,/ mar ik waas wél men gerdéène»  (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et schènt gelèèk te schèène); As es moeder de gerdèène waast/ stao alles ooverhôop. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: As de gerdèène gewaasse worre); As de zon scheen, deej de zuster de gerdèène dicht. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Tis ôot gebeurd dèttie snaachs in de höskaomer op ene stoel vur et raom zaat, in et donker meej de gerdèène dicht. (Nel Timmermans; Zit ’t soms in de femilie?; CuBra; 200?); GD08 aachter de gerdèntjes; gòrdèèn; gordijn; zie gerdèèn; Wij sliepen meej zen allemolle op enne grôote zolder meej un gordèèn in et midden. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); gòrdèèn; gordijn; zie gerdèèn; Wij sliepen meej zen allemolle op enne grôote zolder meej un gordèèn in et midden. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
gordijn , gerdie~ne , gordijnen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal