Woord: goedkoop
goedkoop , goudkoop
, (= goedkoop), in: hij geft gijn goudkoop = hij blijft tegenstand bieden, hij geeft den strijd niet op. Zoowel in gunstigen als ongunstigen zin.; goudkooperder goedkooper; ’t brood wordt al goudkooperder; geven goudkoop, zie: geefkoop. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
goedkoop , goedkoop , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Dikwijls in de vorm goeiekoop. || Zukke schoenen koop je goeie koop. Zie Ned. Wdb. V, 364. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
goedkoop , gooie koup
, goedkoop. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
goedkoop , goudkoop , [bijvoeglijk naamwoord]
, goedkoop. Goudkoper, ook beter koop; dit niet in ‘t Westerkwartier ‘t Is in dizze winkel beterkoop as in Stad. ‘t Goudkoopste daint mie. Gain goudkoop geven (Hogeland) = geen kamp geven. Goudkoop is duurkoop. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
goedkoop , goeiekoop
, alledaags. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
goedkoop , gekoúp , bijvoeglijk naamwoord
, Goedkoop, in de zegswijze zô gekoup as ’n pet van ’n kwartje, spotgoedkoop. – Gekoup volk, minderwaardig volk, volk van mindere stand. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
goedkoop , goutkoup , gouekoup
, goutkouper, goutkoupste , goedkoop. Goutkoup houf neit ummer roukoup te zeen: goedkoop is niet altijd duurkoop. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
goedkoop , gouekoup
, gouekouper, gouekoupste , goedkoop. “Ės de haaver ’t paert naogeit, wurt ze gouekoup” wordt gezegd, als een meisje een jongen naloopt. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
goedkoop , goedkoop , goekoop, gekoop
, Ook uitgesproken als goekoop (Zuidwest-Drenthe, zuid), gekoop (Kop van Drenthe) = goedkoop Bij hum is het peerdebeslaon toch nog aaid vieventwintig stuver goedkoper (Pdh), Door bust doe goedkoop mit oet (Nsch), Daor bin ik destieds goekoop an ekomen (Zdw) *Goedkoop is duurkoop, (Erf) ...kan duurkoop wezen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
goedkoop , goeiekóóp
, goedkoop. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
goedkoop , goedkoop
, goedkoop Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
goedkoop , goeiekôôp , goekôôp , bijvoeglijk naamwoord
, goedkoop Ook goekôôp [O] Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
goedkoop , gojekoüp , bijvoeglijk naamwoord
, goedkoop Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
goedkoop , goejekoewep
, goedkoop Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
goedkoop , goejekoop
, goejekópper, goejekópst , goedkoop , Goejekópper ás óp de mèrt kande ’t nérges kreijge. Goedkoper dan op de markt kun je het nergens krijgen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
goedkoop , gojekoup , goodkoup
, gojekouper, gojekoupst, goudkouper, good , goedkoop, voordelig, zie ook baeterkoup Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
goedkoop , goodkaûp , goodkaup/gooiekaup , bijvoeglijk naamwoord
, goodkaupe/gooiekaupe , goedkoop ook gooiekaûp zie ook baeterkaûp, bèstekaûp; gooiekaûp goedkoop ook goodkaûp zie ook baeterkaûp, bèstekaûp Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
goedkoop , goojekoup , bijvoeglijk naamwoord
, goedkoop Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
goedkoop , goejekôop , bijvoeglijk naamwoord
, goedkoop; Kees en Bart – Tilburgsche Post ca. 1935 – 'goeikooper' (bis); 'goeiekooper' (passim); Cees Robben - zolang de snijblómme nòg zôo goejekôop zèn; A.P. de Bont – bnw. en bijw. 'goeiekoop' - goedkoop; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GOEDEKOOP (uitspr.: goeiskoop) - goedkoop (goeiekooper = betere koop) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
goedkoop , gaodkoup
, gaodkouper – gaodkoups , goedkoop Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |