Woord: gieter
gieter , gieeter , geeter , mannelijk
, gieter. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
gieter , gieter , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, 1) Hoosschepper; gootvormig uitgehold, enigszins gebogen, houten werktuig met lange steel om water te scheppen en te verspreiden; in gebruik op schepen, in molens en bij blekerijen. – Zegsw. Hij ziet er uit, of hij uit de gieter gedronken heeft, hij ziet er bleek, misselijk uit. De zegsw., die o.a. ook bij BREDERO en BETJE WOLFF voorkomt, is nog niet bevredigend verklaard; zie Ned. Wdb. IV, 2317. Misschien moet men er aan denken, dat met een gieter alleen sloot- of zeewater wordt geschept, en dat dus hij, die uit de gieter drinkt, veel gevaar loopt onpasselijk te worden. – Een bloemengieter, gietemmer, heet apollos; zie aldaar. 2) Een werktuig in de vorm van een gieter, waarmede de bal over het ijs wordt voortgeworpen; zie gieteren. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
gieter , geeter
, gieter. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gieter , gaiter , [zelfstandig naamwoord]
, gieter. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
gieter , giêter , mannelijk
, gieter Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
gieter , gieter , zelfstandig naamwoord
, in de zegswijze as ’n gieter weze, stomdronken zijn. – Ofgaan as ’n gieter, hopeloos mislukken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
gieter , gieter , 0
, gieters , bloemengieter Ik mot haost een neie geiter hebben, dissend is heilemaol deurroest (Bov), Ik geute de bloemen mit de gieter (Wsv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gieter , gîêter
, (Kampereiland, Kamperveen) gieter Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gieter , gieter , zelfstandig naamwoord
, de; gieter, vooral bloemengieter Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gieter , gaeter
, gieter Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |