Woord: gezien
gezien , gezien , [bijvoeglijk naamwoord]
, geacht. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
gezien , gezeen
, aangezien. Eemes dae et gezeen haet, een ooggetuige. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gezien , gezain , [bijvoeglijk naamwoord]
, gezien, geacht. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
gezien , geziên
, gewaardeerd Ze is in’t dorp goed geziên Ze is in het dorp een geziene vrouw. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
gezien , gezeen
, gezien, in aanzien; populair. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gezien , gezien , bijvoeglijk naamwoord
, Var. als bij zien = 1. gezien, geacht, geliefd Hie was niet zo gezien in het darp (Oos), Hie is aordig gezeein bij die aolde meensken (Eex) 2. in veur gezien holden het wel geloven Hie huul het veur gezien en gung vort (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |