Woord: gesp
gesp , gaspel , vrouwelijk
, gesp. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
gesp , gesp , vrouwelijk
, gaspel, gaspels , gesp. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
gesp , gesp , gespel , mannelijk, vrouwelijk
, gespels , gesp. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
gesp , gespel , gepsel , mannelijk
, gespels , Gesp. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
gesp , gasp , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zie gesp. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
gesp , gesp , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Daarnaast soms nog gasp. In verkl. gespie, gaspie. Zie de wdbb. || Een boekie met twee silvere krapies (knipjes), een paar silvere gaspies, Hs. invent. (Wormer, a° 1764), prov. archief. – De vorm gasp is ook in het Stad-Fri. gebruikelijk. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
gesp , gespel , gepsel , mannelijk
, gespels, gepsels , Gesp. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
gesp , gespel , (druk op de eerste E)
, gesp. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gesp , gäspe , gäspele , vrouwelijk
, gäspels , gesp Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
gesp , gaps , geps; gaasp; gesp , [zelfstandig naamwoord]
, gesp. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
gesp , gepse , geps , [zelfstandig naamwoord]
, ook: gaspe (Stad) =gesp. || gaps Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
gesp , gaspl , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, gaspln , gàsplken , gesp Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
gesp , gasp , vrouwelijk
, gaspe , gėspke , gesp, zie ook: sjnal. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gesp , gâspel , gespel
, Ned. gesp. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
gesp , gasp
, sluitgesp of haak aan de tailleband van een broek. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
gesp , gèps , zelfstandig naamwoord
, gesp. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
gesp , gâspel
, gespel, gesp. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
gesp , gepse
, gesp. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
gesp , gäspel
, gesp. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
gesp , giepsien , 0
, giepsies , (N:ov) = zweepje Beulen en angaon en aal met stoken en giepsies over de taofels slaon Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gesp , gaspel , gaspe, gaaspe, gespe, gesp, gasp, gaasp, gepse
, gaspels , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën). Ook gaspe (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe), gaaspe (Zuidwest-Drenthe, noord, Kop van Drenthe), gespe (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën, Midden-Drenthe), gesp (Midden-Drenthe), gasp (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe), gaasp (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), gepse (Zuidwest-Drenthe, zuid) = gesp Hij haar zulvern gaaspen op de schounen (Row), As het er wat spande, wol het nog wel ies gebeuren dat de gaspe van de broek knapte (Wsv), Hoe groter de gaspel an de reme, hoe moderner aj bint (Hijk), De gaspel van de keelband was kepot (Zwig) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gesp , geps , gaspel
, gesp. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
gesp , gäspe
, gesp. Ook: gäspel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gesp , gäspel
, zie gäspe Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gesp , gaaspe , gaspe, gespe , zelfstandig naamwoord
, de; gesp Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gesp , geps , zelfstandig naamwoord
, gepse , gepsie , gesp De geps van je riem is los Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
gesp , gaspel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, gaspele , gespelke , gesp , VB: Vreuger haws te aon e kammezol 'n gaspel vuur 't brejjer en sjmaoler te mäoke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gesp , gèzzip , gèps
, gesp Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
gesp , geps
, gesp, zo veranderde “rasp” in “raps”, “wesp” in “weps”, “nispen” in “nipse”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
gesp , gespe , gepse , zelfstandig naamwoord
, gesp. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
gesp , geps
, gesp, sluiting van riem , aon die rieme van tegeworrig zitte jille mwooje gepse = aan de riemen van tegenwoordig zitten hele mooie sluitingen- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
gesp , [sluitmechanisme] , geps , gaspel , gaspe , gepsl, gepse, gepsel, gespel
, gesp. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
gesp , geps , zelfstandig naamwoord
, gesp (Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
gesp , gespel , zelfstandig naamwoord
, gesp (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
gesp , gèps , zelfstandig naamwoord
, gesp; WBD gèps (op een bepaalde schoen) (II:721); WBD gips (II:1102) gesp (in de kleermakerij); Str. geps (I:81); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEPS zelfstandig naamwoord v. - gesp, Fr. bouclé; Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gèps zelfstandig naamwoord - gesp; ook: gips; WNT GESP, in de volkstaal ook wel GEPS Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |