Woord: geslons
geslons , [smerig stuk textiel] , gesluns , onzijdig
, morsige vodderij. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
geslons , geslōns
, in minachtenden zin van nietswaardige voorwerpen; men zegt het o.a. van het gedarmte van geslachte dieren: gooi dat geslōns op de mis. Neder-Betuwsch gesluns = krengen; Oostfriesch geslüns = afval van geslacht vee, benevens long, lever en hart, lompen van kleeren, enz., en verwant met slons, Kil. slons, sluns, verslensen, en: slenteren. Vgl. ʼt Hoogduitsche Geschlinge = strot met long, van een dier. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
geslons , geslüns , onzijdig
, Ingewanden van dieren. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
geslons , [ingewanden] , geslüns , onzijdig
, Ingewanden van dieren. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
geslons , gesluns
, darmen en dergelijke. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
geslons , geslons , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 allerlei rommel; 2 onnutte opschik. Wat n geslons op dij jepon! Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
geslons , gesluns , onzijdig
, slachtafval, vettige rommel Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
geslons , gesleuns
, knómmel. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
geslons , gesluns
, 1. ingewanden van een geslacht dier. 2. afval van een geslacht dier. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
geslons , gesluns
, 1. geklungel; 2. voedsel dat zo genoemd wordt als men het niet kent of niet lust Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
geslons , gesluns
, afvalvlees. Zie haddn bie de bâkker gesluns an de deurknop ehangn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
geslons , gesluns , zelfstandig naamwoord
, 1. iets wat er niet lekker uitziet; 2. ingewanden en organen van een geslacht dier, slachtafval. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
geslons , [orgaanvlees] , gesluns
, orgaanvlees (hart, lever, longen). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
geslons , gesluns
, ingewanden (van vee) Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |