elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gemakkelijk 

gemakkelijk , gemaklik , maklik , Gemaklyk.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
gemakkelijk  , gemekkelik , gemakkelijk.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gemakkelijk , gemoakelk , [bijvoeglijk naamwoord] , Mit n goud gemoak. ‘t Was n gemoakelk ploatske, n gemoakelk stee. , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gemakkelijk , gemakkelk , [bijvoeglijk naamwoord] , gemakkelijk; meestal makkelk, zie daar. || makkelk
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gemakkelijk , gemaklek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1 gemakkelijk, 2 gemakzuchtig
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gemakkelijk , gemekkelek , gemakkelijk. zie: mekkelek zie: makkelijk.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gemakkelijk , gemaekelik , gemaekelikker, gemaekelikste , gemakkelijk.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gemakkelijk , gemekkelijk , gemakkelijk.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gemakkelijk , gemakker , makkelijker , Ik hoef nie mér te jaoge óp ménne lèèfté, nouw kriig ik 't ók wa gemakker. Ik hoef niet meer te haasten op mijn leeftijd, nu krijg ik het ook wat makkelijker.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gemakkelijk , gemëkelik , bijvoeglijk naamwoord , gemakkelijk , VB: Dat ês gemëkelikker gezaag es gedoën.; makkelijk gemëkelik Zw: Dat wérk heb ich gemëkelik ién 'n oor vêrdig. Zw: Dat ês gèine gemékelikke: geen gemakkelijk iemand.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gemakkelijk , gemaekelik , gemaekeliker, gemaekelikst , gemakkelijk
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gemakkelijk , gemaekelik , bijvoeglijk naamwoord , gemaekelike , gemakkelijk; det is geine gemaekelike – dat is geen makkelijk persoon in de omgang ook gemekkelik
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gemakkelijk , gemekkelik , zie gemaekelik
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gemakkelijk , gemaekelik , bijvoeglijk naamwoord , gemakkelijk, meegaand
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal