elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gelei

gelei , slai , gelei, gestold vleeschnat, enz.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gelei , sjeletjen , Geel of wit doorschijnend suikerballetje.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
gelei , sjelei , gelei van vruchten.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gelei  , gelei , laan.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gelei , selaai , [zelfstandig naamwoord] , doch meestal slij = gelei.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gelei , slij , selij , zelfstandig naamwoord onzijdig , gelei. || trillebil
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gelei , selaai , zelfstandig naamwoord , Dialectische variant van gelei.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
gelei , sjlei , mannelijk , jam, gelei.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gelei , slei , slaai, gelei , 0 , (Zuidwest-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook slaai (Kop van Drenthe), gelei (Zuidwest-Drenthe, zuid) = jam Wij maakt veul slei van bezen, brummels en kruusdoorns (Coe), Wij hebt slei op stoet (Sle), Der zit ja nog een pit in de slaai (Eev), Mam meuk eerder slei, laoter jam (Gas); gelei gelei Wat kunne wij van die proemen een gelei maken (Dwij)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gelei , sjelei , zelfstandig naamwoord , de; bep. geleiachtige jam
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gelei , gelei , zelfstandig naamwoord , et; baan van rails, spoorstaven
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gelei , zjerlej , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , gelei , VB: Ich ët mich twie boëtramme mêt sjeenk en eng mêt zjerlej.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gelei , sjelaai , p jam.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gelei , slei , gelei, jam.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gelei , slei , jam.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gelei , [laan] , gelei , vrouwelijk ,  geleie ,  geleike , laan , Hagebroker gelei: Hagenbroekerlaan.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gelei , gelei , zelfstandig naamwoord , geleije , geleike , laan, allee (Middelnederlands: geleide – leiding, van het werkwoord geleiden)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gelei , slei-j , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , jam
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gelei , geleis , rails
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal