Woord: geheel
geheel , geheel
, wordt krachtdadiger gemeend in de zegswijze: in ’t geheel of gedeel niet willen of toestaan. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
geheel , in geels niet
, In het geheel niet, id. Overijselsch. Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
geheel , hiel
, geheel, geheele; d’hiel boerkerij = de geheele boerderij. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
geheel , gehiel
, geheel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
geheel , gehail , zelfstandig naamwoord onzijdig
, ‘t geheel. In ‘t gehail. Wat in zien gehail loaten, Gehailonthòlder. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
geheel , gehiel , geheul, geheil, gehail, geheel
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook geheul (Midden-Drenthe), geheil (Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe), gehail (Veenkoloniën, Kop van Drenthe), geheel (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. het geheel, totaal Over het geheeil nummen was de opbrengst wel gooud (Gas), Over het gehail genomen vonden wie het mor domme vraogen (Vtm), als bw. Zij was gehiel in ’t witte helemaal in het wit (Smi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
geheel , gehiel , geheel , zelfstandig naamwoord
, et; geheel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
geheel , gêêl , bijwoord
, helemaal, geheel Int gêêl hettie ’t goe gedaen Al met al heeft hij het goed gedaan; Gauw of gêêl niet Snel of helemaal niet Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
geheel , gehiel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, gehiele , - , geheel , gehiel VB: Ién ze gehielen kên ich d'r neet mêt akkoerd goën. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
geheel , hilles , voornaamwoord
, "alles; Handschrift Daamen 1916: ""hilles - alles""" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |