elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gebod 

gebod , gebooje , Geboden.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
gebod , gebod , voor bod, is een goed maar verouderd woord.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
gebod , bot , bod , zelfstandig naamwoord , mv. ten; mv. den , geregtelijke aanzegging om iets te gedoogen, te doen, of te herdoen. Verbot, het tegengestelde van bot. O.i.17,18. H.v.43. S.i.27,31,34 enz. Bot en Verbot werden ook mandaten genoemd. ONo/IJsl. bo∂. Zwe. De. bud. Angels. bod. Zwi. bott, geregtelijke aanzegging aan een schuldenaar om te betalen. Kil. bod, gebod.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
gebod , gebôon , voor: geboden, in: onder de gebôon staan, Gron. de geboden hebben = bruidegom en bruid zijn, ondertrouwd zijn.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gebod , gebòd , onzijdig , gebóën , gebod.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gebod , geboden , (zonder enkelvoud), in: de geboden hebben = onder de geboden staan. Zie: bespieren.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gebod , gebod , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Zie de wdbb. – De tien geboden, schertsend voor de tien vingers. || As je de kam niet vinden kenne (kunt), neem dan de tien geboden maar. – Ook elders bekend.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gebod  , gebaoje , Tien gebaoje, tien vingers.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gebod , de tien geboden , [zelfstandig naamwoord] , 1 de tien geboden.; 2 schertsend: de 10 vingers.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gebod , gebòd , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 gebod. De Tien Geboden. Schertsend: de 10 vingers. Hai steurt zok nait aan Gòd en zien gebòd; 2 bekendmaking. Ze binnen onder de geboden komen = ondertrouwd; ze stoan onder geboden. De geboden opgeven (Hogeland) = in ondertrouw gaan. De geboden bespieren (verouderd) = het voorgenomen huwelijk stuiten.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gebod , gebooj , vingers Blief d’r af mit ow vijf, tien gebooj (mv). Blijf er met je vingers af!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gebod , gebaot , onzijdig , gebaoe , ẹ klei gebaot , gebod. Dae kan zien teen geboode neit bie zich haute: die kan zijn vingers niet thuis houden.; gebot bod. Gei gebot oppẹ ganse kraom: geen bod op het geheel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gebod , gebooj , zelfstandig naamwoord , mv. geboden, mededelingen, vingers. 1. Onder de gebooj staon, onder de geboden staan, in ondertrouw zijn. 2. ’t Wier ònder de gebooj afgeleejze. Toen de meeste mensen niet konden lezen werden mededelingen en wettelijke maatregelen ’s zondags na de Mis afgekondigd onder de lindeboom uit 1676 op de Vrijthof. 3. Ge meugt hier meej oew vèèf gebooj eejte. Met je vingers eten.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
gebod , gebod , 0 , geboden , gebod Ie moet het gebod niet overtreden, want dan bun je niet best uut (Klv), Welk gebod hebt ze hier no veur bedacht? (Pdh), De Farizeeërs stapelden vrogger gebod op gebod en regel op regel (Hgv), Hij wet van God noch gebod (Dwi), Enkele mensen steuren zuk aan God noch gebod (Vtm), Hij trekt hum van God noch gebod wat an (Wes), Zie gaot binnenkört trouwen, ze staot al under de geboden zijn in ondertrouw (Bor), De tien geboden (Twe), IJ mut der met je tien geboden ofblieven, heur! met je vingers (Zwe), Hie et aaid met zien tien geboden zonder bestek te gebruiken (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gebod , gebooi , het aflezen van de beslissingen van de gemeenteraad, officiële publicaties, huwelijksaankondigingen enz. Die twiej staon onder de gebooi, ze zijn in ondertrouw. zie ook roep.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gebod , gebòd , gebod
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gebod , gebójje , geboden , Vruuger liirde we de tien gebójje, mér ók nouw nog zód'der nô moete lèève. Vroeger leerden we de tien geboden, maar ook nu nog zou je er naar moeten leven.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gebod , tiengebój , handen , Mi 'w tiengebój kun'de hil wa vaast haauwe, és ge die nie hôt kós'te niks begiene. Met je handen kun je heel wat vast houden, als je die niet had kon je niets beginnen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gebod , gebôôje , zelfstandig naamwoord , geboden Nou zegge me ‘ze binne in ondertrouw’, vroeger zeeje me ‘ze staon onder de gebôôje’ Tegenwoordig zeggen we ‘ze zijn in ondertrouw’, vroeger zeiden we ‘ze staan onder de geboden’
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gebod , gebooj , huwelijksaankondiging
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gebod , gebooj , ondertrouw
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gebod , gebod , gebooje , gebod , De tiejn gebooje. De tien geboden. De tien vingers, Friet mádde mi oew tiejn gebooje ête. Friet mag je met je vingers eten.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
gebod , gebood , zelfstandig naamwoord, onzijdig , gebooje , (Nederweerts, Ospels) gebod
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gebod , geboje , gebôoje , zelfstandig naamwoord, meervoud , van gebòd; geboden; MP gez. Et èlfde gebòd: Doe gin man goed, dan zal oe gin kwaod geschieje. Henk van Rijen - vat et mar meej oew vèèf geboje - pak het maar met je vingers; WBD III.3.1:323 'gebooi' =aankondigingskastje, c.w. 'aanhangbord'; Dirk Boutkan gebòd - geboje (blz. 54); WBD gebôoje (III, 3.3:293) = huwelijksafkondigingen; WBD III.1.1:1148 'tien geboden' = handen: 153 idem = vingers; A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - (de tien; gabooj: uitgangsloos meervoud (blz. 118.); A.P. de Bont – zelfstandig naamwoord mv. 'gebooi' - geboden; Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'gebooj' zelfstandig naamwoordmv - geboden, mededelingen, vingers
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal