elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gasthuis 

gasthuis , gasthûs , onzijdig , ziekenhuis.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gasthuis , gasthoes , gasthuus , armhuis; Oostfriesch gasthûs. Te Groningen is: gasthuus, of: gasthoes = godshuis, proveniershuis; te lande worden deze niet aangetroffen. Zegswijs: ’t is nog vroug in ’t gasthoes = ’t is nog niet laat; ook elders.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gasthuis , gasthuus* , ook in de zegswijze ʼt is nog vroug ien ʼt gasthuus = ʼt is nog niet zoo laat als ʼk meende; hiervoor ook: ʼt is nog vrougdàg; mörn vrougdàg! beteekent: we zullen morgen vroeg moeten opstaan. Deze drie spreekwijzen komen ook elders voor.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
gasthuis  , gashoes , gasthuis.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gasthuis , gasthuis ,   , oudeliedenhuis.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
gasthuis , gasthoes , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 hofje (Stad). ‘t Is nòg vroug in ‘t gasthoes = wij hebben de tijd nog. Onder de talrijke gasthoezen in Stad: 1) ‘t Pelster of Heiligengeestgasthuis, reeds 13e eeuw; 2) ‘t Peper- of Sint-Geertruidsgasthuis, 1405; 3) ‘t Jacob- en Annagasthuis dat is ‘t Lekkerbedies- of Lekkerbekkengasthoes, ‘t rijkeluishofje van 1494, 4) ‘t Sint-Anthony-gasthuis aan het Rademarkt, uit de overblijfselen van ‘t kasteel van graaf Edzard van Oost-Friesland, 1517. Hier is de poort van 1664 met het opschrift: Bespodt niet een out wijf ofte man Niemant wyet waer ‘t hem toe comen can. Van ouderdom en doot is Godt allein bevryt Alle andere dingen voranderen met daer tijt.; 2 armhuis (Hogeland) ‘t Oethoester gasthoes.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gasthuis , gasthoes , 0 , gasthuis Hie hef jaoren in dat gasthoes woond (Odo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gasthuis , gáásthuis , bejaardenhuis.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gasthuis , gààsthùìjs , bejaardenhuis
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gasthuis , gaasthèùs , gasthèùs , zelfstandig naamwoord , "gasthuis, ziekenhuis; GD07 die bèùteshèùs kosse wèèreke zoas int gaasthèùs; Van Delft - Maar de buurvrouw vergoelijkt haar houding, want ""ze heej in 't gaasthuis gelegen waor ze geopereerd is en nie afgemaokt"", hetgeen wil zeggen, dat zij niet onder narcose gebracht werd.(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); Cees Robben – Hij kwaamp in ’t gaasthuis terèècht (19650528); [Nonne] waare vrèmd genog hier bekaant de êenigste vrouwe die en beheurlek vak leerde èn bèùteshèùs kosse wèèreke, zoas int gaasthèùs. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007); gasthèùs; gasthuis, ziekenhuis; WBD III.1.2:395 'gasthuis' - ziekenhuis; A.P. de Bont – ga.sthous, zelfstandig naamwoord o. - gasthuis, ziekenhuis"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
gasthuis , gashoe~s , gashuus , ziekenhuis
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal