elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: fopperĀ 

fopperĀ  , fopper , speen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
fopper , fopper , fopperd, fop, foppe , foppers , (Zuidwest-Drenthe, Noord-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, vaak verkl.). Ook fopperd (Zuidwest-Drenthe), fop (Kop van Drenthe), foppe (Zuidwest-Drenthe, zuid) = fopspeen Dat kind kreeg wat sukker an de fopper (Rol), Hoe kan det kiend nou drinken! De foppe zit dichte! (Ruw), Een beetien suker in het foppertie en het kind is weer stille (Bco), zie ook foptet
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fopper , fopper , fopperd , zelfstandig naamwoord , de; 1. iemand die fopt 2. fopspeen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal