elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: fluim

fluim , floum , in de zegswijs: hij het nog nijt oet ’t floum dronken (Hoogeland van oude menschen) = hij is nog nijt dreug achter de ooren = hij is nog onervaren, hij mag nog niet meepraten. Middel-Nederlandsch flume. Oud-Friesch flum, flume, Oud-Engelsch flum. Van Latijn flumen, Rivier. (Verdam.) Oostfriesch flûme, flumm = kleine rivier, beek, Middel-Hoogduitsch phlûm, flûm, vloum, enz. = rivier, stroom; Noorweegsch flom = vloed, overstrooming van de bedding eener rivier. (Zou hiermede in verband moeten gebracht worden het Bijbelsch verhaal in Richt. 7:1–5? en dan zooveel als: hij heeft de proef nog niet doorgestaan.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
fluim , flijm , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zie vlijm.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
fluim , vlijm , zelfstandig naamwoord , Daarnaast soms flijm. Slijm, fluim. || Hij spouwt allegaar bloedige vlijmen uit. – Inzonderheid van vis en vers vlees. De kleverige slijm waarmede de buitenzijde bedekt is. || Op vis moet de vlijm nag zitten, aârs is ze zo lekker niet. De Karper, Braazem en de vlymgehuyde Aal (de aal met zijn slijmerige huid), BUTTER, De Zaan 16. – Evenzo vermeldt HADR. JUNIUS, Nomencl. 16 b: “Pituita, phlegma, B(elgice) vlijme,fluymen”. Vgl. verder Oost-Fri. flêm, flîm, het dunne vlies over gekookte melk, en het wollige huidje van perziken zie KOOLMAN 1, 507). – Vgl. vlijmerig.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
fluim , vlum , fluim.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
fluim , fluum , mannelijk , fluim ’ne flinke fluum Een grote fluim.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
fluim , floim , zelfstandig naamwoord , Het fluim, slijm. Ook in het meervoud | Hai het puur floime opgeven.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
fluim , fluum , vrouwelijk , fluume , fluim.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
fluim , flume , slijm, fluim.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
fluim , fluum , fleum, flume , fluumen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook fleum (Midden-Drenthe), flume (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. vlies, vel (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Der lig een fluumpien op het water laagje viezigheid of heel dun laagje ijs (Sle), Ik moet dat raam waschen, der zit haost een fluum op. IJ kunt je naam der op schrieven (Sle), Der lig een fleum op de melk (Hijk), En der komp een fluum veur zien ogen (rr) z. ook vluus 2. fluim Hij speide een flume uut de bek van een tabakspruimer (Zdw) 3. geslachtsdeel (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Dat varken hef de flume rood, hij is ruis (Zdw), zie ook plume
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fluim , vluum , vleum, vlume , 0 , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook vleum (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), vlume (Zuidwest-Drenthe, noord in bet. 2.) = 1. vlies Der lig een vluum op het water (Zwin), z. ook vliem I, vlei 2. geslachtsdeel van een varken (Zuidwest-Drenthe, noord)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fluim , flume , (Kampen, Kamperveen) fluim, slijm (ook als scheldwoord gebruikt). Ook: plume (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
fluim , fluum , fluim.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
fluim , flûim , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , flûime , flûimke , fluim
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
fluim , flume , slijm.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
fluim , fluum , vrouwelijk , flume , fluumke , fluim
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
fluim , fluum , zelfstandig naamwoord , flume , fluumke , fluim ook vluum zie ook greun
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
fluim , vluum , zelfstandig naamwoord , vlume , vluumke , fluim ook fluum zie ook greun
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
fluim , fluum , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , flume , fluumke , (Nederweerts, Ospels) fluim
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal