elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: feest

feest , faet , fiës , feest.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
feest , feest , zelfstandig naamwoord onzijdig , Schoulfeest. Feestdag, enz.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
feest , feist , zelfstandig naamwoord , Feest, in de zegswijze feist verbaai, moidje an ’t zaai gebezigd door of met betrekking tot een jongeman die wel met een meisje wil feestvieren, maar zich verder tot niets wil verplichten. – ’t Feist is houwen, het is nu weer over met het uitgaan of royaal doen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
feest , fees , onzijdig , feeste , feeske , feest. Me mót de feeste viere, wie ze valle: men moet het ijzer smeden, als het heet is.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
feest , fést , bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit of een gedenkdag.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
feest , fees , feest.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
feest , feest , 0 , feesten , 1. feest As het bouk klaor is, gef het feest (Bco), Het is feest in het dörp, aal straoten bint versierd (Eex), Van het zummer hew feest hier dorpsfeest (Ros), Waor feest is, daor is hij ook (Nsch), De buren maakt overal feest van grijpen elke gelegenheid aan om een feest te vieren (Klv), Wij hebben lapt en toen hebben wij een mooi feesie bouwd (Eri) 2. oorzaak van plezier De aovend van het Drentse woordenboek is veur oons allemaole een feest (Vle) 3. gedoe Het was mij daor weer mooi feest! het ging er vreemd toe (Hav), Dat hef ’n feest west veurdat het veur mekaar was (Klv), Het was feest in de tente! ruzie (Mep), Toen hij in huus kwaamp en zag dat er niks an het wark edaone was, was het er groot feest ruzie (Noo), Daor is het altied feest hebben ze altijd ruzie (Eri) 4. herdenkdag (r.-k.) Het is mörgen het feest van Gerardus Majella (16 oktober) (Bov) *Het leven is niet altied feest (Nam)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
feest , fèst , fist , feest.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
feest , feest , feest
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
feest , fees , feest. ’t Fees duurn tut twaalf uur.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
feest , feesien , feestje.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
feest , fêêst , zelfstandig naamwoord , fêêste , fêêstsie , feest Assut dialectwoordeboek klaor is, isset grôôt fêêst
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
feest , dalik ês 't fees , zwaaien , (dadelijk zwaait er wat); dalik ês 't fees
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
feest , fest , feest
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
feest , fjeest , fjisje , feest , ’n fjisje bouwe = een feestje maken-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
feest , fist , fisje , feest
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
feest , fist , zelfstandig naamwoord , feest (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
feest , fieës , fieëst , onzijdig , fieëste , fieësje , feest
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
feest , fiëst , zelfstandig naamwoord , fiëste , fiësjtje , feest
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
feest , fieëst , zelfstandig naamwoord, onzijdig , fieëste , fieëstje , feest
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
feest , fist , zelfstandig naamwoord , fisje , feest; Cees Robben – gedaon waar ’t fist (19590822); Cees Robben – ’k vier m’n zilver fist... (19600701); De kèrmes die valt daorin ôok/ we zèn wir öt den braand/ we haawe rond de lèndenbóóm/ wirt schôonste fist vant laand. (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Meej de fiets); [Ons moeder] mòkte ooveral en fist van. Die deej waoter bij de soep, èn dan zisse dèmme “Lewaajsoep” han. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009); We hèbbe fist vendaog, want we doen al tien jaor dees dikteej. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2003); Grôot fist meej klèèn èèrpel zogezeej. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2003); Hij is wir trug nòr Spanje toe/ et fist is wir vurbij. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Spulgoed‘); Cees Robben:  et moet en grôot fist wòrre; . Henk van Rijen: 'Grôot fist meej klèèn èèrpeltjes' - een feest dat pover of niet gevierd wordt; fisje; verkleinwoord; feestje; Dirk Boutkan: (blz. 28) uit het cluster stj wordt de t verzwegen.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
feest , fieës , fieëste , fieësje , feest
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal