elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: elk 

elk , ielk , elk, ieder. Het wordt zoo wel bij verbastering van elk als zamengetrokken van iegelijk gehoord.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
elk , ellick , [voornaamwoord] , elk. H.ii.41.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
elk , elk en een , elk, iedereen; Gron. elk-en-ijn.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
elk , elks , ieder, elk, elke; van elks twei = van elke (dier soort) twee stuks; zij hebben van elks ijn = een jongen en een meisje; elks noa dounde = naar verhouding van ieders krachten, waarde, prijs, enz. (ook Drentsch); wie eten elks afzunderliek = elks appart = nijt deur ’n kander = niet dooreengemengd; ie mouten van elks wat kriegen (klemtoon op: wat); elks allen = ieder afzonderlijk, elk op zich zelven.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
elk , elks , Elk. Géf elks ’t zînde. Aj ’n groot hü̂shòlden en weinig verdînsten heb, is ’t ’n tûr elks ’t zînde te géven, d.i. niet in schulden te raken, eerlijk man te blijven. Vgl. misschîns.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
elk , elk , onbepaald voornaamwoord , Zie de wdbb. ‒ Van elks, van elk. || Ie (hij) had van elks maar ien nodig. Sch. t. W. 276.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
elk , elk , zie gijn *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
elk , elks* , zie ook noa *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
elk , elks , Elk. Géf elks ’t zînde. Aj ’n groot hü̂shòlden en weinig ve(r)dînsten heb, is ’t ’n tur elks ’t zinde te géven, d.i. niet in schulden te raken, eerlijk man te blijven. Verg. misschîns.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
elk  , ellek , elk.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
elk , elk ,   ,   , ieder; ’n elk, iedereen; elk ind’ien, iedereen.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
elk , elk , [voornaamwoord] , elk, iedereen. Elk sprekt zien schoonste. Aan elk scheelt wat = ieder heeft zijn gebreken. Elk het ter wat te zeggen. Elk zörgt veur zok zulf. Spr. Elk het wat, zee de boer, en ik heb Trien = ieder heeft zijn eigen last te dragen. Elk mout zien aigen pakje ter maart droagen. Elk veegt veur zien aigen deur. Elk zien meug! Elk is zokzulf ‘t noaste. || elk en ain; elks
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
elk , elk , [voornaamwoord] , bijvoegelijk gebruikt, komt in ‘t Westerkwartier niet, elders weinig voor; men zegt ieder. Toch ook elk hoes, elk ogenblik enz. || elker
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
elk , elker , [voornaamwoord] , oude verbogen vorm van elk, bijv. gebruikt, naast elke. In elker femilie vaalt wel ais wat veur. (J. v. Putten). In elker haand haar e n gullen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
elk , elkmis , [voornaamwoord] , elk, nevenvorm van elk, zelfstandig gebruikt. Wie kopen ons elkmis n nij pak. (H.O.) Hai verdaint van elkmis n rieksdoalder (H.O.) Denkelijk uit elk mins; dit leeft ook in ‘t Fries, doch daar niet alleen van mensen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
elk , ielek , elk
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
elk , elk , onbepaald voornaamwoord , ieder Ie kunt niet elk zien zin geven (Ros), Der komp in elk geval eine (Erf), Elk huus hef zien kruus (Nam), Ze hebt het weer bont emaakt; elk en iene prot er over (Noo), Die jongen kunt elk uur van de dag wal eten (Hijk), Elk uur lop er een bus hen Assen (Bor), Dou hum man van elks eine mit van ieder soort één (Bco), Ik heb twee kalver bij ien koe, van elks iene (Man)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
elk , ielk , elk.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
elk , elk , elk
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
elk , elks , elk. Wie kreegn elks iene van de krentebreuchies.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
elk , èlleke , elke , Verleeje wèèk begós't èlleke kiir te rèègene és we wón gôn fietse meej't hûshaauwe. Vorige week begon het elke keer te regenen als we wilden gaan fietsen met het gezin.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
elk , eker , bijvoeglijk naamwoord , ieder , eker Zw: ekers kier: iedere keer.; ekere (vóór mann. woord) VB: ekere mêns hèt réch op gelök.; eker (vóór vr. en onz. woord).; (jaar) eker jaor
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
elk , eker , zelfstandig naamwoord , ieder , eker VB: 'n eker maog dao heen goën.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
elk , ieleke , iedereen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
elk , ielk , elk, ieder. in de uitdrukking, “ielk z’n djêêl”, “ieder zijn deel”. iemes iemand.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
elk , elks , onbepaald voornaamwoord , ieder. Elks iene.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
elk , elleke , elke, iedere , elleken dag is’r jinne = elke dag is er een-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
elk , väörel , zelfstandig naamwoord , väörels , väörelke , elk van de vier rechthoeken op de hoekpunten van een stuk land, die met het paard niet konden worden geploegd. Deze werden later omgespit
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
elk , èlke , voornaamwoord , elke; Dirk Boutkan: (blz. 62) De vorm 'èlke' kan een 'n' krijgen, alleen in m.sing.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
elk , ielk , ielek , onbepaald voornaamwoord , elk, ieder; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - IELK, voor een ieder, hetzij bij verbastering van 'elk' of bij zamentrekking van 'iegelijk', waarvan ook 'elk' misschien zamengetrokken is; Kees en Bart (krantenrubriek ca. 1930):  'in ielk geval' (bis); 'ielken Zondag'; 'ieleke keer'; 'op ielk gebied'; ielken stap... (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Ons volk’,  1932); Dan krege ze ielk in [een] pèr [peer] die gestoofd was. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Cees Robben – de blaoier vallen vruug van ielek bömke... (19570704); C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978):  IELK onb.vn (ouderwets) iedereen, elk; uit (een)iegelijk?; De Bont: :  'ielk' - elk; 'ielken dag'; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch 1899: ;  IELK (uitspr.: iellek) - ieder, elk, Fr. chaque, chacun; Bosch ielkendeen - iedereen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
elk , ilk , elk
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal