Woord: eenzijdig
eenzijdig , ijnziedig
, (= eenzijdig), wordt van eieren gezegd waarvan de dooier de schaal raakt, doordien zij bebroed zijn. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eenzijdig , ijnziedeg
, is een ei, dat den dooier niet middenin maar aan den kant heeft: ’t is een teeken van ouderdom. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
eenzijdig , einzieig
, eenzijdig. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
eenzijdig , ainziedeg , [bijvoeglijk naamwoord]
, eenzijdig. n Ainziedeg aai = een ei, waarbij de dooier op één kant gezakt is. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
eenzijdig , ienziedig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, eenzijdig Ie meut nich zo einziedig eten alsmaar dezelfde soort voeding (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
eenzijdig , ienziedig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. slechts in één opzicht, richting ontwikkeld 2. slechts één kant, één partij bevoordelend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
eenzijdig , èinzydig , bijvoeglijk naamwoord
, eenzijdig , VB: 'n èinzydig oerdèil Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |