elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: dweilen 

dweilen , [reinigen met een dweil, cafés aflopen] , dwalen , dwanen , of opdwalen, voor den vloer met eene dwaal of dweil het water of vuil opnemen. dwanen voor dweilen, dwalen, afvegen, reinigen; doch bijna nooit
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
dweilen  , dweiele , dwijlen, ook lanterfanten.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
dweilen , dweile , dweilde, haet of is gedweilt , dweilen, zie het oudere: sjróbbe.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
dweilen , dwèèle , werkwoord , rondtrekken. In Carnavalstijd van café naar café trekken. Dit is een betrekkelijk nieuw woord, in zwang gekomen sinds het traditionele dorpse Vastenavondfeest door het van oudsher stedelijke Carnaval verdrongen werd.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
dweilen , dwaaile , werkwoord , dwaail, dwaailde, gedwaaild , 1. dweilen Das dwaaile mette kraon ope Dat is dweilen met de kraan open, onbegonnen werk De vloer is gedwaaild De vloer is gedweild Ik heb ’t hêêle vertrek mettum an gedwaaild Ik heb hem alle hoeken van de kamer laten zien 2. [O] slenteren Ik wil nie hebbe dajje saeves over straet lôôp te dwaaile Ik wil niet dat je ’s avonds over de straat loopt te slenteren
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
dweilen , dwèile , van café naar café gaan
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
dweilen , dwèijle , dweilen, stappen, cafés aflopen
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
dweilen , dweiele , dweieltj, dweieldje, gedweieldj , dweilen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
dweilen , dweijele , werkwoord , dweijeltj, dweijeldje, gedweijeldj , dweilen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
dweilen , dwaele , dwélle , werkwoord , eerste vorm Nederweerts; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); dweilen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
dweilen , dwèèle , zwak werkwoord , dwèèle - dwèlde - gedwèld , dweilen; van kroeg naar kroeg trekken; op straat zwalken; Zumme saome zeume of wilde gij sewèèle dwêêle ? (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990); WBD de oven reinigen (in een bakkerij); Dialectenquête 1876 - dwêle (ê = fr. même.); WBD III.3.1:43 'dweilen', 'uitgaan, aan de zwier gaan, de hort opgaan, op stap gaan, op sjanturnel gaan, zwalken' = uitgaan; - dwèèle - dwèlde - gedwèld, met vocaalkrimping; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: hij dwèlt, gij dwèlt; WBD III.3.1:46 'dweilen' = nachtbraken; WBD III.2.1:311 'opdweilen' = dweilen, ook 'aandweilen'; Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – ; dwèèle - rondtrekken. In Carnavalstijd van café naar café trekken.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal