elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: duizend 

duizend , duzend , Duizend.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
duizend , duizend , telwoord , duizend gulden, “zij hebben duizend gulden overwonnen,” zegt men bij de geboorte van een zoon, en vijf honderd als het eene dochter is. Dit oude spreekwoord wordt nog dikwijls herhaald zonder dat men nogtans weet, van waar het oorspronkelijk ontstaan is.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
duizend , dûzend , telwoord , duizend.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
duizend , doezend , duizend; dei doezend! = sapperloot! enz; Hoogduitsch der Tausend! = potstausend! Holsteinsch dusend noch mal! – ’t is ìjn oet doezend (’t is één uit duizend), zooveel als: ’t is een uitstekend mensch, een persoon zooals er weinigen zijn. “mien Jan is doch ’n kerel oet doezend, altied gelieke bliede en grappig en goud.” (Vgl. Zeeman p.178); men zōl doezendmoal zeggen! wanneer men zich over iets verwondert, zooveel als: hoe is ’t mogelijk! ’t is nauwlijks te gelooven! ’t is doezend wonder = ’t is wonder boven wonder, ’t is meer geluk dan wijsheid. Kinderen hebben den deun bij sommige spelen: ijntje, bijntje, klokkenstijntje, tienmoal honderd is doezend! en zooveel als: een-twee-drie! ’n old wief van doezend week = eene jonge meid van drie zesjes; ook Friesch. Spreekwoord: Acht is meer as doezend (acht is meer dan duizend) = goed acht geven is meer waard dan veel geld, oppassendheid is het beste kapitaal. (Oostfriesch, Nedersaksisch: Acht is meer as dusend, een waarschuwend, zeer gebruikelijk spreekwoord voor vrijers die meer op geld dan op huiselijke deugden zien.) – Elk kind brengt doezend gulden mit, zooveel als het Bijbelsche: Kinderen zijn een zegen des Heeren. – Wordt er bericht dat eene jonge vrouw uit den geringen stand is bevallen, ’n jōnge zeun het overwōnnen, (of: jonge dochter), dan maakt men de opmerking: ja, dat gait makkelkêr as doezend gulden te overwinnen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
duizend  , doezend , duizend.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
duizend , důůzend , duizend
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
duizend , doezend , [telwoord] , 1 duizend. Ain oet doezend = een bovenste beste. Spr. Aacht is meer as doezend; zie aacht. n Wicht van doezend week = een meisje op haar best.; 2 basterdvloek: dij doezend! of dij doezend hoal! = haal je de drommel! , met lange oe, in ‘t Westerkwartier kort
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
duizend , doezend , zelfstandig naamwoord onzijdig , duizendtal. Ze kòsten ‘t doezend tien gullen. Zo ook ‘t honderd.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
duizend , doeznd , telwoord , 1000
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
duizend , doezent , duizend.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
duizend , duzjent , duizend.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
duizend , doezend , duzend , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook duzend (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Schn) = duizend Hij har wel doezend paolen bij het laand liggen veur het riggeln (Eex), Dat is ien oet doezend (Sle), Hij hef doezend en ein artikel (Ros) Acht is meer as duzend acht geven is veel waard (Mep)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
duizend , duzend , duizend.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
duizend , dûzend , duizend
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
duizend , duuzend , duizend , D'r zén duuzend én iin dinge die ge kunt doen, mér ge moet'tew nie verveele. Er zijn duizend-en-een dingen die je kunt doen, maar je moet je niet vervelen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
duizend , duzend , duuizend , zelfstandig naamwoord , et 1. duizendtal 2. groot aantal
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
duizend , duzend , duuizend , hoofdtelwoord , 1. duizend 2. groot aantal
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
duizend , duuzend , telwoord , duizend In gêên duuzend jaer In geen duizend jaar
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
duizend , doézend , telwoord , duizend , doézend Zw. 'n doézendste gelök. Zw: Zoe gek wie doézend maan.; zeldzaam oét de doézend oét de doézend VB: Dat ês 'nne maan oét de doézend.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
duizend , duuzend , duizend
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
duizend , duzend , telwoord , duizend.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
duizend , duujzend , duizend
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
duizend , duuzend , telwoord , duizend (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
duizend , doezendj , duizend , Doezendj-en-ein dinger.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
duizend , doezenjdj , bijvoeglijk naamwoord , doezenjdje , duizend
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
duizend , doêzendj , telwoord , doêzendje , duizend(en)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
duizend , duuzend , telwoord , duizend; Kees en Bart: duuzend; Naa wo'k dè'k duuzend oogen ha'; wè zu'k geniete (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Lente’, 1939); mar aachter dè schuurke daor zaagde gij staon; 'nen boom mee duuzende peeren eraon... (Piet Heerkens; uit Vertesselkes, ‘Vrouwke Misére’, 1944); Cees Robben – Meej duuzend blommen aon de kaant (19600520); Sjeraar heej duuzend keer gezeej:/ Lòt ons Merie mar maawe... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Vekaansie-praot); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  DUZEND en bij sommigen DUZELD, telw. - duizend, Fr. mille
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
duizend , doe~zend , duizend
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal