Woord: droogte
droogte , droogt , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Met de gewone N.-Holl. afkorting voor droogte. || Het gras het van de zomer toch zo’n last van de droogt. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
droogte , drüegte
, droogte. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
droogte , druegte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, droogte Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
droogte , drögt , drögte , vrouwelijk
, droogte. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
droogte , dreuchde , mannelijk
, droogte. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
droogte , dröcht
, droogte. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
droogte , dreugte
, droogte. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
droogte , dreugte , 0
, dreugtes , droogte Dat gewas hef leden an de dreugte (Klv), De wind is oost an, non kriew nog een zettien staonde dreugte een droogteperiode (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
droogte , drugt
, droogte , Dees jaor hébbe we wénneg laast gehad van de drugt, iir van teveul natteghéij. Dit jaar hebben we weinig last gehad van de droogte, eerder van teveel regen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
droogte , dreugte , druugte , zelfstandig naamwoord
, de 1. droogte 2. ondiep gedeelte van een meer Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
droogte , druugde , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, druugdes , - , droogte , VB: Doer de druugde hèt 't hoüt zich getrokke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
droogte , drugte
, droogte Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
droogte , drugt , zelfstandig naamwoord
, droogte (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
droogte , druëgdje
, droogte Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
droogte , druuëgdje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, droogte Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
droogte , drugte , zelfstandig naamwoord
, droogte; D. Boutkan: (blz. 34) 'drugte, drèùgte'; Cees Robben: 10 'die drugt' (blz. 9) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
droogte , drugt , zelfstandig naamwoord
, droogte; Cees Robben – Die drugt, die drugt... [klagende tuinder] (19760820); A.P. de Bont: dreugt zelfstandig naamwoord. vr. - droogte; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - DRÖGT zelfstandig naamwoord. v. - droogte (Kempen) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
droogte , druuegte
, droogte Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |