elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: drolletje 

drolletje  , drölke , haarwrong van vrouwen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
drolletje , drollies , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sufferd
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
drolletje , dròlleke , zelfstandig naamwoord , drolletje. 1. Kooswoordje voor een klein kind. “Gè zèt oma’s drölleke war?”2. Benaming voor suikerbroodje met kaneel dat in het verhuld taalgebruik “bolus” heet.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
drolletje , drölleke , zelfstandig naamwoord, verkleinwoord , van ‘dròl’; als koosnaam voor kleine kinderen; drolletje; Cees Robben – Ze slaope daor, de dröllekes/ In beddekes... as möllekes... (19580531); Dialectenquête 1876 - drulleke (u = fr. oeu); Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – ; drölleke - drolletje; kooswoord; benaming voor suikerbroodje met kaneel; Bosch drùlleke - klein persoon (ook liefkozend), kleine drol
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal