elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: droef 

droef , drôf , bijvoeglijk naamwoord , droef.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
droef  , dreuf , droef.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
droef , droûf , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , droûve , - , gebeurtenis , (opzienbarende gebeurtenis) droûf VB: Uüver dy droûf ês nog jaorelang gekald woerde.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
droef , dreuf , bijvoeglijk naamwoord , droef
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal