Woord: dreumel
dreumel , dreumel , [zelfstandig naamwoord]
, mv. s , de stroppen, waarmede een stuk linnen, dat zoo van het weefgetouw gekomen is, aan houten pennen vastgemaakt wordt op de bleek. Ook Dre. Fri. drom, mv. men. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
dreumel , dreumel
, klein kind. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
dreumel , dreumel , drummel , zelfstandig naamwoord
, 1. Dialectische variant van dreumes. 2. Ouderwetse soort dikke koek. Vgl. oisdreumel. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
dreumel , dróbbel , mannelijk, vrouwelijk
, dróbbele , drubbelke , peuter, klein kind. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
dreumel , dreumel
, leste resjes ván en waefwaerk; ziede zelf! Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
dreumel , dreum , dreumel
, dreumen , (wb, wm, Zuidoost-Drents zandgebied). Ook dreumel (wm) = 1. draad van linnenschering (wb) 2. (mv.) afval van een afgewerkte webbe, dus draden, eindjes wollen of linnen garen, die de wevers overhouden. Men gebruikt ze in de lijsterstrikken om de drellen te steunen (Zuidoost-Drents zandgebied, wb) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
dreumel , deumeltien , zelfstandig naamwoord
, et; klein kind Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |