Woord: dozijn
dozijn , dezyn
, Dozyn. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
dozijn , terzien
, dozijn, Gron. dezient, d’rzient. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
dozijn , dezient , d’rzient, dezien
, dozijn; Drentsch: terzien Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
dozijn , dezien
, dozijn. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
dozijn , dezien , zelfstandig naamwoord onzijdig
, dozijn. Ook ‘t dezient. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
dozijn , doozien , onzijdig
, dooziene , dozijn. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
dozijn , dózinj
, dozijn. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
dozijn , dezien , dozien, gezien, terzien , 0
, Ook dozien, gezien (Zuidwest-Drenthe, zuid, veroud., gezegd van een servies) = dozijn Toen wij trouwden kregen wij van de buren een dezien koffiegoud twaalf koppen en schoteltjes (Nor), ...een gezien theegoed (Pes), Een half gezien theegoed (Hol), Daor gaot dartien van in een dezien (Bor); terzien (wm) = dozijn Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
dozijn , dezien
, dozijn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
dozijn , dezien , dozien , zelfstandig naamwoord
, et; dozijn Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
dozijn , dezyn , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, dezyne , - , dozijn , Zw: Mêt dezyne: met grote hoeveelheden. Zw: Dao göen t'rs dértien van ién e dezyn.; dezyne hoeveelheden (met grote hoeveelheden) mêt dezyne VB: Mêt dezyne woerte de persésse oétgedejd Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
dozijn , dezien , deuzien , zelfstandig naamwoord
, dozijn, aantal van twaalf. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
dozijn , dezien’ , dozien , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, deziêne/doziêne , dozijn Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
dozijn , dezien
, dozijn Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |