elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: buut

buut , buut om buut! , zie: liek om liek!
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
buut , büt , doel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
buut , buut , vrouwelijk , buute , buutje , kuip; ton; voordracht vanuit een ton.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
buut , buut , vrouwelijk , buute , eindpunt.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
buut , buut , tussenwerpsel , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) = uitroep bij verstoppertje, als men iem. had gezien
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
buut , buut , doel, bij verstoppertje.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
buut , buut , zelfstandig naamwoord , buute , buutjie , honk (in kinderspel een paal, boom of iets dergelijks)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
buut , buut , grappig praatje. Dit praatje vindt in Nuenen plaats vanuit een ton tijdens een carnavaleske pronkzitting.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
buut , buut , zelfstandig naamwoord , bute , buutje , 1. ton waarin de buuttereedner (zie aldaar) staande zijn toespraak houdt 2. de toespraak zelf
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
buut , buut , zelfstandig naamwoord, mannelijk , bude , knikker, glazen , voordracht vanuit een ton
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
buut , buut , kinderspelletje. Eén kind staat met het gezicht tegen een muur. De anderen moeten naar hem/haar toelopen, meestal door de straat over te steken. Wanneer degene die bij de muur staat zich omdraait, moeten de lopers stilstaan. Wie nog doorloopt is af. Het kind dat de muur als eerste onopgemerkt haalt, wint
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
buut , buut , zelfstandig naamwoord , Van Rijen (1998): afmeldplaats bij verstoppertje (Fr. but); - Frans Verbunt: verzamelplaats, 'aftikplaats' bij het verstoppertje spelen. In de carnavalssfeer is buut een tonpraot; Dirk Boutkan: (blz. 7) 'büt' (bij verstoppertje); Buuk - presentatie v.e. deelnemer aan het leuterconcours;
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal