Woord: bremmen
bremmen , brammen
, geluid der paarden als zij naar voedsel verlangen. Vergel. het Gron. bremmen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
bremmen , bremmen
, het keelgeluid dat iemand voortbrengt wanneer schorheid in de keel eene prikkeling veroorzaakt, als om de keel glad te strijken; ook: om iemand een teeken te geven, bv. om terug te komen, hemmen. Hooft Kil. bremmen = brullen, loeien, bij Kil. ook: eenig geluid laten hooren; Drentsch brammen, geluid van paarden als zij naar voedsel verlangen; Middel-Hoogduitsch brimmen = brommen, brullen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bremmen , bremmen , zwak werkwoord, intransitief
, De keel schrapen, herhaaldelijk kuchen om de keel glad te maken. || Brem niet zo. Ik moet wel bremmen, aârs ken ik geen woord zeggen. – Het woord is ook elders bekend; vgl. HALBERTSMA, MOLEMA, OUDEMANS, Wdb. op Bredero, Mnl. Wdb., enz. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
bremmen , brumme
, bremmen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
bremmen , bremmen , [werkwoord]
, de keel schrapen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
bremmen , bremme , werkwoord
, De keel schrapen, kuchen, hoesten. Vgl. Fries brimme. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
bremmen , bremmen , bremzen, brimmen , werkwoord
, bremmen, hemmen, kuchen op een wijze waarmee men aandacht trekt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bremmen , bremmen
, 1.breeuwen (Oldebroek, Wezep); 2. branden, bijten (W.-Veluwe); bremmerig, brimmerig, zuur; bremstig, 1. branderig van smaak; 2. wellustig, brandend van hartstocht (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |