Woord: boordevol
boordevol , boorendvōl , boorndevōl, boornstevōl
, boordevol. Ook gescheiden: boorende emmervōl, zakvōl, enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
boordevol , bórendvol
, Boordevol. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
boordevol , borendevol , (bórəndəvòl) , bijvoeglijk naamwoord
, Boordevol. || Schenk dat glas toch niet zo borendevol. – Vgl. Ned. Wdb. III, 475. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
boordevol , boornstevol*
, (bl. 506) zal zijn samengetrokken uit: an de boordens tou vol. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
boordevol , bórendvol
, Boordevol. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
boordevol , böörde vol
, boordevol. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
boordevol , boorende vol , ,
, boordevol. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
boordevol , boorndevol , borende vol; borenste vol , [bijvoeglijk naamwoord]
, boordevol. Ook veel boornste vol. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
boordevol , bördevol , beurdevol
, boordevol (helemaal vol). Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
boordevol , borendevol
, dialectische variant van boordevol. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
boordevol , baordevol
, boordevol. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
boordevol , boordevol , bijvoeglijk naamwoord
, boordevol Onze moe schenkt de koppies altied boordevol (Eri), De wagen is boordevol (Wes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
boordevol , borendevol
, boordevol Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
boordevol , baorndevol
, boordevol. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
boordevol , boordevol , borendevol , bijvoeglijk naamwoord
, boordevol Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
boordevol , boorendevol , bijvoeglijk naamwoord
, boordevol Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
boordevol , bëurdig voül
, boordevol , bëurdig voül VB: D'n top mèilk wäor bëurdig voül. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
boordevol , borend vol
, boordevol (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |