elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bombazijn 

bombazijn , boomziede , bōmmezien , (klemtoon op: zie) = bōmmezien (Stad-Groningsch) = bombazijn, zekere katoenen stof. Van ʼt Latijnsche bombycina, zijden kleeding, en dat van: bombyx = zijdeworm. De latere Latijnen noemden die zijde bombacium, welke benaming later op die van boomwol is overgegaan. Kil. bombasijn = boomwolle, boomsije. Oostfriesch boomsiden, stof uit katoen en wol vervaardigd, met zijden glans. (v. Dale: boomzijde (oudtijds) eene soort van bombazijn.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bombazijn , bombezien , geel pilo.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
bombazijn  , bômmezien , bombazijn.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bombazijn , bomziede , vrouwelijk , bombazijn
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
bombazijn , bommezien , bomzien; boomziede , zelfstandig naamwoord onzijdig , bombazijn. (L. bombycina, van bombyx = zijderups.)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bombazijn , bombeziede , bommeziede , bombazijn: sterke stof, veelal gebruikt voor het maken van broeken. Ook: bommeziede
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bombazijn , bommezij , bijvoeglijk naamwoord , bombazijn, glad, dicht geweven katoen voor werkbroeken. * Dr. P.A.F. van Veen, Etymologisch woordenboek, de herkomst van onze woorden: weefsel, * H.H. Mallinckrodt, Prisma Latijn handwoordenboek: bombacium: katoen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
bombazijn , bommezieje , bombazijn (stof).
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
bombazijn , bommezij , zelfstandig naamwoord , bombazijn, sterke katoenen stof voor werkkleding Bommezij wier ôk wel pilo genoemd en d’r waere vroeger ôk bommezije pette
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
bombazijn , bommezien , bijvoeglijk naamwoord , bommeziêne , bombazijn
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bombazijn , bombezèèn , bomberaaj, bombezaaje , zelfstandig naamwoord , stofnaam - bombazijn; J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) - Bombazijn. Aan de achterzijde geruwd weefsel van sterke katoenen garens, geweven in 5-bindige inslagsatijn of 8-bindige dubbelsatijn. Toepassing: werkmanskleeding. Ook: Moleskin (mollevel), Pilow of Engelsch leer en Kalerug geheeten .Els de Baan - In het verleden werd met bombazijn een mengweefsel bedoeld (verschillende combinaties van garens). De ketting was dikwijls van linnen garens en de inslag van katoen (weven). In de 16de eeuw werd in het oosten van Nederland begonnen met de verwerking van katoen. Tot en met de 18de eeuw slaagde men er niet in om de katoenen garens zodanig te spinnen dat ze sterk genoeg waren om als kettinggarens te gebruiken. Ze waren daarom alleen geschikt als inslaggarens. (Goed garen, 1994); WNT – lemma Bombazijn – 1893 — BOMOZIJN, BOMMEZIJN, daarnevens BOMMEZIJDE enz. —, znw. onz., mv. (in de bet. 2) -en. Uit fr. bombasin (eng. bombasine), mlat. bombasinum, een bijvorm van bombycinum, gelijk bombax van bombyx. Het laatste woord beteekende oorspronkelijk: zijdeworm, zijde, maar de bijvorm bombax en de afleidingen werden later ook toegepast op zoogenaamde boomzijde of boomwol, d. i. katoen, zoodat het woord dan ook niet zelden in etymologisch verband werd gebracht met boom. (...) Zekere geweven stof, oorspronkelijk bestaande uit zijde, of uit zijde, kemelshaar en katoen; later ook uit ketting van zijde en inslag van kamgaren, of geheel uit kamgaren vervaardigd; zie KUYPER, Technol. 2, 492 — 493 en 533. Tegenwoordig hier te lande (althans te Leiden): Een plat weefsel, bestaande uit ketting en inslag van katoen, dat veel gebruikt wordt voor voering, werkmansondergoed enz. In de algemeene taal wordt echter niet zelden de naam bombazijn ten onrechte gegeven aan de stof waarvan werkmansbroeken gemaakt worden (pillow).; bomeraaj; Van Rijen (1998): bombazijn, sterke katoenen of linnen stof; Van Rijen (1998): 'Hè heej zun bomberaaje broek wir aon! - Hij heeft zijn bombazijne zondagse broek weer aan.; bombezaaje; bep. stof (bombazijn?); Henk van Rijen: bómbezaaje broek - zondagse broek
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal