Woord: bikken
bikken , bikken , bikkelen , transitief werkwoord
, Men gebruikt dit woord hier veelal in de beteekenis van eten, spijs verzamelen, voor den mond zorgen, de bikkels of beentjes afkluiven. Er valt niet veel te bikken, ze zijn aan het bikkelen. Zie verder op pikken. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
bikken , bikseln
, eten, zich te goede doen, zich vergasten: doar is wat te bikseln = daar is volop voedsel; ie mouten van ’t zömer komen as t’r in toen wat is te bikseln, dat is als er vruchten rijp zijn. Frequentatief van: bikken (pikken). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bikken , bikken , zwak werkwoord
, vgl. slikkebikken. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
bikken , bikke
, met een houweel slaan. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
bikken , bikke
, eten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
bikken , bikken , zwak werkwoord
, bikken, kalk afbikken Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
bikken , bikken , [werkwoord]
, 1 bikken. Stainen bikken.; 2 eten, in zinnen als: hai het niks te bikken. Is ter niks te bikken?; 3 pikken. n Kaarzebikkertje, een zangvogel.; 4 (Westerwolde) = neuten bikken = noten schieten (met n badkert). || pikken Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
bikken , bikseln , [werkwoord]
, 1 (smakelijk) eten. Wie mouten zain, davve wat te bikseln kriegen.; 2 (Marne) bokseln, fokseln = zich inspannen. Doar mos ik tegen bikseln. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
bikken , bikke
, eten Niks te bikke hébbe Niets te eten hebben. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
bikken , bikke , werkwoord
, Ook: 1. Uitspruiten. 2. Uitspruitsel verwijderen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
bikken , bikke
, bikde, haet gebik , eten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bikken , bikken , bikseln
, Ook bikseln (in bet. 1.) = 1. eten Wai mouten eerst mor zein daw wat kriegen te bikseln (Row), Ik heb honger, hej nog wat te bikken (Wsv), As er sneei lig hebt de veugelties neet veule te bikken (Rui) 2. stenen afkappen Stienen bikken is min waark (Vle) 3. kinderspel (op weg naar school), waarbij wordt geprobeerd met een steen een andere steen te raken (Zuidoost-Drents zandgebied). Als je raakte mocht je nog een keer of kreeg je er een aantal jaren bij. Bij aankomst op school ging het er dan om, wie het oudst was geworden of, bij cijfers geven, wie het hoogste cijfer had (Sle), zie ook pikken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bikken , bikken
, eten. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
bikken , bikken
, bikken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bikken , bikken
, eten Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bikken , bikken , werkwoord
, eten, bijv. Ze bin an ’t bikken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bikken , bikken , werkwoord
, bikken: met name van stenen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bikken , bikke
, eten Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
bikken , bikke , werkwoord
, eten (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
bikken , bikke , werkwoord
, biktj, bikdje, gebiktj , bikken (van stenen), eten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
bikken , bikkere , zwak werkwoord
, bikken, beitelen; Den beeldhouwer moes weer ophaawen mee bikkeren en Baozel kreeg z'n staandbild nogal nie. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de NTC 20-5-1939 – 17-6-1939) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |