elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bijzonder 

bijzonder , sonderlick , [bijvoeglijk naamwoord] , bijzonder (overgesteld tegen samptlick). H.vii.17,18. z. Sampt.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
bijzonder , bijzunder , voor: buitengewoon; bijzunder mooi = zeer mooi, Gron. bezunder.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bijzonder , bezünder , bijwoord , bijzonder.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
bijzonder , bezunder , biezunder , (= bijzonder), in: bezunder mooi, enz. = buitengewoon mooi of schoon. Kil. besonder, besunder = zeldzaam.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bijzonder , bĕzundĕr , bijzonder.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
bijzonder  , bezônder , bijzonder.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bijzonder , bizöönder , bijzonder
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
bijzonder , bezonder ,   , (hauwe), apart houden; ook B. 1790.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
bijzonder , biezunder , bezunder , [bijvoeglijk naamwoord] , bijzonder. Dat was gain biezunderhaid, ‘t was niks biezunders. || bezunder
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bijzonder , bezuendr , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1 eigenaardig, 2 bw. erg
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
bijzonder , bezonder , bijvoeglijk naamwoord , 1. Bijzonder. 2. Zonderling, gek. | Ze is efkes bezonder.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
bijzonder , bezónjer , bezunjer , bijzonder.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bijzonder , bezunder , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , bijzonder Dat is een bezunder mooi peerd (Bov), Het is een bezundere dag (Row), Het is niks gien bezunders (And), Het is een bezundere heur, altied wat amparts (Hgv), Die jongs bint slim stark, maor Klaos in het bezunder (Die)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bijzonder , bezunder , bijzonder.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
bijzonder , bezunder , bijzonder
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bijzonder , biezunder , bijzonder. Veur de tied van ’t jaor is ’t biezunder zach weer.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
bijzonder , bezunders , bijzonders , Un zónsverdûstering is iet bezunders, dé môk'te veulkans vanzelèève nie mér meej. Een zonsverduistering is iets bijzonders, dat maak je bijna zeker nooit meer mee.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
bijzonder , biezunder , bezunder, biezonder , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. bijzonder 2. uitzonderlijk, in hoge mate mooi, goed, verkeerd enz.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bijzonder , bezonder , bijvoeglijk naamwoord , bijzonder As dialectwoord is bezonder niks bezonders
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
bijzonder , bezeunder , bijwoord , bijzonder , bezeunder; vooral bezeunder VB: bezeunder ién de zoëmer heb ich vëul koppyng.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bijzonder , bezunder , bijzonder
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
bijzonder , bezunder , bi’jzunder, biezunder , bijvoeglijk naamwoord , bijzonder.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
bijzonder , biezunders , bijzonders, aparts , Dè is niks biezunders. Dat is niets bijzonders.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
bijzonder , bezunjer , bijzonder , Det is get bezunjers.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
bijzonder , bezunjer , bijvoeglijk naamwoord , bezunjere , bijzonder
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
bijzonder , bezûndjer , bezûnjer , bijvoeglijk naamwoord , bijzonder
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bijzonder , bezunder , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , bijzonder; Kees & Bart (krantenrubriek 1922-193?): bezunder (passim); Want we hèbbe iets bezunders/ wè nog niemand aanders had/ wij hèbbe bij en buike rèègen/ kenaole midde in de stad. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: We han nòg meer); Cees Robben – En hoe bezunder moet ’t bezonder onderwèès na eigeluk zèèn..? (19770318); J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BEZONDER, BEZUNDER, bijzonder, fr. particulier: 't is nie' veul bezunders. BEZONDERSTE, BEZUNDERSTE - voornaamste, Fr. principal; Reelick, Bosch' woordenboek (1993 & 2002): biezunder
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
bijzonder , bezónder , bezónger , bijzonder
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal