elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bewijs 

bewijs , bewies , bewieske , kwitantie, schriftelijk blijk van betaling. Ook = obligatie, schuldbekentenis. – Ook voor: kleinst mogelijk gedeelte of stukje van iets. Eigenlijk dus: slechts zooveel er van, dat men kan zien wat het is, of: dat het zoo is. (v. Dale: bewijsje = gering blijk.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bewijs  , bewies , bewijs.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bewijs , bewizzen , [zelfstandig naamwoord] , zekerheid; bewijs, zwart op wit. Hai wil der bewizzen van hebben. || vaasteghaid; vasteghaid; wizzeghaid; zekerhaid
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bewijs , bewies , bewieske , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 bewijs.; 2 de geringste kleinigheid. Der is gain bewieske van overbleven.; 3 kwitantie, schriftelijke machtiging. Wil ie mie der even n bewieske van geven?
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bewijs , bewies , onzijdig , bewieze , bewijs.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bewijs , bewisj , bewijs.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
bewijs , bewies , 0 , bewiezen , bewijs Getugen hadde hij niet neudig, hij hadde bewies genog (Hgv), Hij hef het bewies in handen (Sti), Hij kan het bewies tonen (Row)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bewijs , bewies , bewijs
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bewijs , bewies , bewijs.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
bewijs , bewies , zelfstandig naamwoord , et 1. bewijs, handeling van het bewijzen 2. teken 3. schriftelijke verklaring
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bewijs , bewiés , zelfstandig naamwoord, onzijdig , bewiézer , - , bewijs , bewiés) VB: Kom noé 'ns mêt bewiéze van z'n oonsjueld!
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bewijs , bewies , zelfstandig naamwoord , bewijs.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
bewijs , [beetje] , bewies , heel klein beetje (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
bewijs , [wat bewijst] , bewies , onzijdig , bewieze , bewijs
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
bewijs , bews , bewies , zelfstandig naamwoord , bewieze , bewieske , bewijs
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
bewijs , bewiês , zelfstandig naamwoord, onzijdig , bewiêze , bewijs
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bewijs , bewèès , zelfstandig naamwoord , bewijs
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
bewijs , bewie~s , bewie~ze , bewieske , bewijs
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal