elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: Belg

Belg , Bels , Belgiër.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
Belg , Bels , Belg , [zelfstandig naamwoord] , 1 Belg. De veldtòcht tegen de Belzen. Belgen binnen der om vlas te kopen (Hogeland en Westerkwartier); 2 Belgisch. De Belze soldoaten. Belgse soldoaten.( Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
Belg , Bels , mannelijk , ’nen Bels Belgische man.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
Belg , Bels , mannelijk , d’n Bels radiozender.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
Belg , Bels , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord , België, Belg, Belgisch. 1. Achter de kerk woonde Sus Geps. De meesten kenden hem alleen als Sus d’n Bèls. 2. Kèkte gullie wel ’s nò d’n Bèls? Naar de Belgische t.v. 3. Hij is mee ’n Bèlze vrouw getrouwd. 4. In d’n Bèls was vroeger de penitentie in de biecht veel lager dan bij ons. Tegenwoordig is het omgekeerd.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
Belg , Belg , 0 , Belgen , 1. iem. uit België 2. soort zwaar paard Hij hef een Belg veur de wagen (Wijs), zie ook Bels
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
Belg , Bèls , België , Dé zén'ner van Bèls want ze hébbe 'n fietsplôtje, die hôn wéllie in d’n órlog ók. Dat zijn er uit België want ze hebben een fietsplaatje, die hadden wij in de oorlog ook.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
Belg , belsj , zelfstandig naamwoord, mannelijk , belzje , belsjke , Belg , VB: De maan van me zuster ês 'nne Belsj oét Rekèl.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
Belg , in Bels , in België
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
Belg , Bèls , zelfstandig naamwoord , België (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
Belg , [belg] , Belsj , mannelijk , Belzje , Belsjke , Belg
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
Belg , Belsj , mannelijk , fors Belgisch trekpaard
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
Belg , Belsj , Belzje , Belgisch , Belsj beer. Wae ginge vreuger nao Kaesing óm Belzje kauwgum.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
Belg , [België] , Belsj , onzijdig , België , Hae woeantj op ’t Belsj.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
Belg , Belsj , zelfstandig naamwoord , Belzje , Belsjke , 1. Belg 2. Belgisch paard 3. de Belsj – de Belgische tv- zender: de iëste Belsj, de twiëdje Belsj... België één, België twee
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
Belg , Bels , België
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal