elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bekeren 

bekeren  , bekiere , bekier, bekiers, bekiert, bek , bekeeren.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bekeren , bekeren , [werkwoord] , Hai het zok bekeerd van swien tòt vaarken (schertsend) = hij heeft zich bekeerd, maar hij is nog de oude zondaar. Nog erger: Hai het zok bekeerd van n lutje schelm tòt n grode.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bekeren , bekeere , bekeerde, haet of is bekeert , bekeren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bekeren , bekeren , bekeren
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bekeren , bekiere , werkwoord , bekierde, bekierd , bekeren , VB: Noé been ich bekierd, de hebs geliék. Zw: Zich bekiere: katholiek worden (vero.); katholiek (bekiere worden) zich bekiere (vero.)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bekeren , bekieëre , bekieërtj, bekieërdje, bekieërdj , bekeren, tot inzicht komen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal