Woord: behuizen
behuizen , behoezên , behûizen
, in geschrifte behuizen = (op dien grond) een huis bouwen. Zoo verkoopt men grond met het recht om te behuizen. behûizen (van Halsema) = in de doodkist leggen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
behuizen , behoeze
, Ing behoes zien, weinig plaats in huis. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
behuizen , behoezen , [werkwoord]
, 1 behuizen. n Beklemde maaier mag zien laand nait behoezen boeten dat aine hoes, dat ter op heurt.; 2 behuizing. De behoezen is roem. Behuzeng; n boerenbehuzeng (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |