Woord: begaving
begaving , begavung
, vallende ziekte. Bij de ouden met de pestilentie begaaft worden. “Aldus verciert mit vele duechden waert meyster geryt die grote begaeft van gode mitter pestelencie.” HS. van suster Greete. Er moet dus van gode onder verstaan worden. Zoo gift, voor vergift. Het was alzoo eene fraaije equivoque van Vondel in zijn bekend opschrift voor een dolhuis, Hier worden gespijst en gelaeft / Die met sotheyt syn beghaeft. De burgermeester, wiens zoon voor gek verklaard was om hem wegens moord van de galg te vrijen, kon den dichter hierop niet vatten. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
begaving , begaves , begaoving
, [weinig gebruikelijk], zie aoverval. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
begaving , begaves , begaoving , vrouwelijk
, vallende ziekte, ook beroerte (T. aoverval). Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
begaving , begaoving
, stuipen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
begaving , begaovige , vrouwelijk
, toeval, vallende ziekte Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
begaving , begaavinge , begavinge
, Een toeval van flaaute, zwijm of stuiptrekking. Men zegt: hij had of kreeg een begaavinge op ’t lijf. Een paroxismus van de vallende ziekte zou men eene begaavinge noemen. [Begavinge is geen gemeene flaawte maar vallende ziekte; ik meen ergens gelezen te hebben: met pest begaafd. Kiliaan heeft gaeve Gods: pestis etc.; zie Huydecoper Mel. St. I pag. 350.] Dit woord wordt in den omtrek van Zwolle, Campen en het verdere noorder gedeelte van Overijssel zeldzaam gebezigd, doch wanneer het gebruikt wordt, meene ik dat er een veel sterker toeval dan flaauwte of zelfs vallende ziekte door verstaan wordt en heel bepaaldelijk een aanval van beroerte. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
begaving , begaoving , vrouwelijk
, begaovinge , stuip; vallende ziekte. Kriech de begaovinge: verwensing. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
begaving , begoavinge
, begaving flauwte, stuipen, toevallen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
begaving , begaoving , vrouwelijk
, 1. stuipen bij kleine kinderen 2. toeval (bij epilepsie) 3. het te kwaad krijgen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
begaving , begaoving , zelfstandig naamwoord
, begaovinge , begäövingske , flauwte, beroerte, de stuipen; de begaoving kriege – een aanval krijgen zie ook beslaâg Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
begaving , begaoving
, begaovinge , stuip Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |