elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bats

bats , basse , een zeker deel van het ligchaam, volgens zeker iemand het best te vertalen: het menschelijke nagelhout.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
bats , batsch , [bijvoeglijk naamwoord] , hoogmoedig, barsch. Nd. Basch.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
bats , [billen] , bassen , billen of bouten, zoowel van menschen als dieren; ook Overijs. – Gron. bast, bastje = bil van een geslacht dier, boutje, Stad-Gron. bassien; ZLimb. bats = runderbil.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bats , bats , als interj. = klets! plof! ook Gron. – Neders. bats = slag, stoot; Oostfr. battse = oorveeg.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bats , bats , slag, stoot. AS. Eng. bat, batte, Iersch batta, Fransch baton, van het Celt. baedda = slaan. Zie: bats 1.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bats , bats , trotsch. Gron. bats, batsk = zwierig, in ’t oog vallend rijk gekleed met trotsche houding; ’n batse maid, vrou = een meisje, enz. dat het er op schijnt gezet te hebben om uit te blinken, en zoo hecht men daaraan licht de beteekenis van: trotsch, stout, zooals bij Camphuysen voorkomt. Het Drentsch heeft bv.: wat komp hij er bats angaon. Overijs. batsch = trotsch, hoogmoedig, bij Hooft. = trotsch, spijtig; norsch, hevig; weerbarstig, hardnekkig; Oostfr. battsk = ijdel, pronkzuchtig, eig. = trotsch, hoogmoedig. (v. Dale: batsch = trotsch, trotschelijk, overmoedig.) De algemeene beteekenis van het woord zal zijn: zucht om zich boven anderen te verheffen, uit te blinken, en tot den stam: bat (daarvan: beter) gebracht worden.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bats , [regenbui, onweersbui] , batse , regenbui, onweersbui.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bats , [dij, bil] , basse , vrouwelijk , de dij.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
bats , bats , bijvoeglijk naamwoord , brutaal, overmoedig, moeielijk; ’t is een batsen sinjör, ’t is een brutale vent.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
bats , batze , vrouwelijk , groote schop.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
bats , bastje , bassien , (Stad-Groningsch) = bil van een geslacht dier, boutje Zuid-Limburg bats = runderbil.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bats , bats , batsk , zwierig, in ’t oog vallend rijk gekleed; ’n batse maid (of vrou) = een meisje dat het er op schijnt gezet te hebben om uit te blinken, en zoo hecht zich aan het woord licht de beteekenis van: trotsch, stout, zooals bij Camphuysen voorkomt; v. Dale batsch = trotsch, trotschelijk, overmoedig; Drentsch bats, Overijselsch batsch = trotsch, hoogmoedig, bij Hooft = trotsch, spijtig; norsch, hevig; weerbarstig, hardnekkig; Kil. batsch = loos; Weil. (1826) zegt dat het begint te verouderen; Zuid-Nederlandsch batsch = stuursch (’t Fransche brusque); West-Vlaamsch betsch = batsch = trotsch, enz. Oostfriesch battsk = ijdel, pronkzuchtig, eigenlijk = trotsch, hoogmoedig; Hoogduitsch batzig = hoegmoedig, onbeschaamd. De algemeene beteekenis van het woord zal zijn: zucht om zich boven anderen te verheffen, waaruit allicht ontstond: het laag op anderen neerzien. – Moet tot den stam: bat (goed) gebracht worden. (Bij Swaagm.: bats, aanmatigend, enz., van het oude batten = stooten; een batsch mensch, eigenlijk een mensch bereid tot stooten, om anderen te beleedigen.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bats , bats , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , trotsch. Kîk ’m daor is bats hen stappen! Zoj n(i)eet zeggen datter hél wat achter zit? Ook: wat ons te machtig is; waar men tegen opziet: Kérel wat hei mîn daor ’n boddel ineschonken! ’n Ezel kan d’r de snute in wassen; ’t Is ’n batsen, dat mok zeggen. De Bo geeft: batsch = barsch evenals Wvl. notsch = norsch. Oost-Fr. batsk, dicktuig.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
bats , bats , trotsch.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
bats , bats , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , trotsch. Kîk ’m daor is bats hen stappen! Zoj n(i)eet zeggen datter hél wat achter zit? Ook: wat ons te machtig is; waar men tegen opziet: K(i)eerel wat hei mîn daor ’n boddel ineschonken! ’n Ezel kan d’r de snute in wassen! ’t Is ’n batsen, dat mok zeggen. De Bo geeft: batsch = barsch, evenals Wvl. notsch = norsch. Oost-Fr.: batsk, dicktuig. * Een brutaal, lastig, arrogant persoon heet: ’n batsen hond.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
bats , bats , bil.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bats , basse , vrouwelijk , dij
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
bats , batse , vrouwelijk , batsen , vierkante schop; zie: ballast
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
bats , basse , De dije. Vergelijk Kiliaan op base.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
bats , bats , batsk , [bijvoeglijk naamwoord] , 1 1 trots van uiterlijk, voornaam in ‘t voorkomen. n Batse vraauw.; 2 ; 2 zwierig gekleed. Ze was batsk in ‘t klaid.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bats , bats! , [tussenwerpsel] , 1 ‘t geluid van een slag of val. Bats! doar lag.; 2 in ain bats = allen tegelijk. Doar kwammen ze in ain bats.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bats , bats , [zelfstandig naamwoord] , slag. n Bats aan oren.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bats , bats , [zelfstandig naamwoord] , kletterende bui regen. Wie kregen n dikke bats regen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bats , batsen , [zelfstandig naamwoord] , geld. ‘t Wicht haar batsen = ‘t meisje was rijk.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bats , basse , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , basn , bassken , dij, dijbeen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
bats , batse , zelfstandig naamwoord , batsn , batsken , schop met opgebogen randen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
bats , bats , vrouwelijk , achterwerk ’n Breej, dikke bats Flink damesachterwerk
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
bats , bats , nonchalant of sexy mi blote beën lope stùt bats Blote benen staat sexy. [Mill]
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
bats , bats , vrouwelijk , grote schepschop met rand (vroeger van hout).
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
bats , batse , soort schop
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
bats , bats , vrouwelijk , batse , bėtske , dij, bil. Vuil dich mer aan ’n bats, dan höbste sjénk: maak je niets wijs. Bloote bats: blote bil. Bij wijze van uitzondering wordt in onderstaand oud Sittards rijmpje gebruik gemaakt van de “bats” als bijnaam: De bats Kalle / leit
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bats , bats , mannelijk , bats, hier vroeger gangbaar Berner muntstukje. , hij is een luierik.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bats , bats , onzijdig , batse , bėtske , kwart van een noot; segment van een sinaasappel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bats , bats , haelft vánne koont; platte schup.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
bats , bats , achterwerk, bil; meervoud batse, achterwerk van de koe.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
bats , bats , zelfstandig naamwoord , korenschop. Grote, platte schop met opstaande randen. Was oorspronkelijk van hout.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
bats , bats , zich d’n bats schore: zich d’r naeve schore, niks doon; bats zîen óp iets, zin i hebbe, vriëd óp zîen; iëstal wuurt dát in óntkennende zin gebroekt.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
bats , bats , zelfstandig naamwoord , zandschop, zoals gebruikt in de bouw (KRS: Bunn; LPW: Lop) Hetzelfde als een *panschup . Zie hoofdstuk 4, punt 5: gereedschap .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
bats , batse , platte schop.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
bats , bäts , parmantig.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
bats , bas , 0 , bassen , (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = bil, bout An dat biest zit beste bassen (Gro)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bats , bats , batse , batsen , Ook batse (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe in bet. 2. meer bats) = 1. grote hoeveelheid (niet Veenkoloniën) Der kwam een bats waoter oet die bui (And) 2. klap Hij gaf mie een batse veur de kop (Erf)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bats , bats , batse , batsen , Ook batse (Zuidwest-Drenthe, veenderijen Oost-Drenthe) = 1. schop met verschillende maten en vormen Ofbonken, det dede wij mit een batsie, een steil schuppie (Pes), zie ook ballast 2. soort zeis, waarmee heide en heideplaggen gemaaid worden in Westerbork (oz) 3. vuurzweep, gebruikt bij het blussen van heidebrand (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bats , batse , 0 , batsen , (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën) = 1. vrouwspersoon Dei batse is wat mit loos (Bco), Wat een verwaande batse wordt dat (Noo) 2. stuiter (Ros)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bats , batse , 0 , batsen , (Zuidoost-Drents veengebied) = bil Zij haar dikke batsen (Bov), zie ook bas I
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bats , bats , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. verwaand, trots Wat kik die bats toe verwaand en onvriendelijk (Ruw) 2. mooi, keurig gekleed (Zuidoost-Drents zandgebied, Noord-Drenthe) Moej dennend zeen, wat steeit e der bats op (Gas) 3. nors, stuurs, kortaf (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Hij kan het zo bats zeggen (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bats , bats , tussenwerpsel , bats Hij kwam der hard anlopen en strukelde en bats, daor lag hij laankuut (Wsv), als bw. Ik zee het hum bats veur de kop recht in zijn gezicht (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bats , bats , grote afgeronde schop.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
bats , bats , (Gunninks woordenlijst van 1908) stuurs
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bats , batse , platte schop
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bats , bats , zelfstandig naamwoord , schop, grote vierkante schop.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
bats , bats , nors, verwaand. ’t Is altied ’n batse keerl ewes. ’n Stârke borrl nuump ze wel ’n batsn hond.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
bats , batse , brede, ronde schop. De batse wordt veule gebruuk op ’t tichelwârk.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
bats , bats , graanschop , Meej 'n bats schèpte ze't graon in zakke vur dés'se nôr de mölder gónge. Met een graanschop schepte ze 't graan in zakken voor ze naar de molenaar gingen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
bats , basse , zelfstandig naamwoord , de; zitvlak, achterste
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bats , batse , bats , zelfstandig naamwoord , de; grote hoeveelheid
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bats , bats , batse , zelfstandig naamwoord , de 1. panschop, bats 2. klap 3. flinke snee 4. hard geluid van een klap of val 5. in een eigenwieze batse een eigenwijze persoon
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bats , bats , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , batse , betske , bil , VB: Nao dy 100 km fitse haw ich toch waol pyng aon m'n batse. Zw:. E betske van 'n appeleseen: een partje. Zw: Zich get langs z'n batse aofsjtëke: iets verdonkeremanen. Zw: Sjûif 'ns 'n bats op: schik eens een eindje op.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bats , bats , ijzeren schop
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
bats , batse , zelfstandig naamwoord , 1. grote brede schop met opstaande randen. Zie ook: skep, skuppe; 2. grote schoen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
bats , batske , schop, met enigszins ronde vorm en niet helemaal recht, maar iets gebogen onder de steel
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
bats , bats , zelfstandig naamwoord , schep, spade.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
bats , bats , bijwoord , 1. recht op de man af; 2. trots; batskop, nijdas (Nunspeet).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
bats , bats , zelfstandig naamwoord , grote (koren)schop (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant); bats; achterste (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
bats , [bil] , bats , vrouwelijk , batse , betske , bil, zie ook kis , Die haet ei paar dikke batse. Sjuuf ins ein bats: schuif eens een beetje op.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
bats , batsj , zelfstandig naamwoord , badzje , betsjke , bil (Duits: Batzen – klomp, dik stuk) ook kisse zie ook bóksepiër, flódderbóks, sjónk, spanvötje, wórbóks
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
bats , bats , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , batse , bil
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bats , bats , bijwoord , (Nederweerts) flink, hard
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bats , bats , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , batse , (Nederweerts, Ospels) spade
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bats , bats , zelfstandig naamwoord , WBD III.1.1. lemma  achterwerk - bats, ook in Tilburg; Van Rijen (1998): grote schop; achterwerk, kont; Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): BATS zelfstandig naamwoord korenschop
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
bats , batsies , zwarte gymschoenen
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.
bats , bats , batse , betske , bil
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal