Woord: apennootje
apennootje , apeneutje , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, Benaming van zekere zeer harde olienootjes, grondnoten, Curaça°se amandelen (Lat. Arachis hypogaea). Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
apennootje , apeneutje
, kleine noten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
apennootje , apenötte
, pinda, apenoot. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
apennootje , apenötties
, pinda’s, apenootjes. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
apennootje , apeneutien
, pinda Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
apennootje , apenöttien , zelfstandig naamwoord
, apennootje, pinda. Zie ook: assien. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
apennootje , apeneutje , onzijdig
, pinda , Hae zitj apeneutjesrang: op de goedkoopste plaats in theater. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
apennootje , apeneutje , apenuuëtje
, apeneutjes/apenuuëtjes , (verkleinwoord), eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); pinda Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |