Woord: afsnauwen
afsnauwen , afsnaauwen , [werkwoord]
, barsch antwoorden. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
afsnauwen , aafsnouwe
, snouw, snouws, snouwt, snouwde, gesnouwd , snauwen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
afsnauwen , åfsnauen , zwak werkwoord
, afsnauwen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
afsnauwen , òfsnaauwen , [werkwoord]
, afsnauwen. || òfheuveln Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
afsnauwen , ofsnauwen , zwak werkwoord, overgankelijk
, afsnauwen Je moet dat jong altied niet zo ofsnauwen, hij meent het niet zo kwaod (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afsnauwen , ofsnauwen , werkwoord
, afsnauwen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |