Woord: aflezen
aflezen , aflezen
, 1) Men hoort hier bij het domme boerenvolk veel van het aflezen der koorts, dat is: van het verdrijven van dezelve door verbanning van den boozen gees Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
aflezen , [afkondigen] , ofleezen
, afkondigen, als vroeger na afloop der preek geschiedde, dus = kundîgen; zie ald. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
aflezen , aaflaeze
, laes, laes, laes, loos, gelaeze , aflezen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
aflezen , afléêze
, afkondigen van de kansel in de kerkmis In de H. Mis wier ie afléêze. Dus héj is dood! r.k. rite. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aflezen , aaflaeze
, lous aaf, haet of is aafgelaeze , aflezen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aflezen , oflezen , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. aflezen Ik heb je een briefien klaor maakt, dan kuj het zo oflezen (Oos), Je kunt van zien gezicht oflezen, wat hij denkt (Bal), Kun ie de thermometer even oflezen, ik kan het niet zeen (Hijk) 2. afkondigen Dat hef de pastoor zundag oflezen (Klv), Vrogger gunk de veldwaachter nao de kaarke de gemeenteberichten oflezen (Die) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aflezen , oflezen , onbepaald werkwoord
, bijhouden met lezen Ik kun het op de tillevisie niet oflezen niet zo snel lezen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aflezen , aflèèze
, aflezen , Ne nöster meej nen haok, daor hóng’dew spulle ôn én kós’tet gewiecht aflèèze. Een unster met een haak, daar hing je, je spullen aan en kon je het gewicht aflezen Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
aflezen , oflezen , werkwoord
, aflezen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |