elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: afkopen 

afkopen , afkoopen , [werkwoord] , iets koopen, b.v. “ik heb hem een peerd ofkoft”; 2) aan de medeeigenaren eener nalatenschap geld geven voor hun aandeel in het bezit, b.v. “de veurkinder sind ofkoft”.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
afkopen , ofkoopen , [werkwoord] , dit w. wordt gewoonlijk gebruikt, om de scheiding der goederen van voorkinderen van die der ouders, welke een tweede huwelijk aangaat, aanteduiden; b.v. 'de veurkinder sind ofkoft', de kinderen uit het vroeger huwelijk hebben hun toegescheiden aandeel van de goederen des overledenen. Het wordt ook gebruikt in de bet. van koopen, b.v. 'ik heb him en peerd ofkoft'.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
afkopen , ofkoft , afgekocht, verleden deelwoord van: ofkoopen = afkoopen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
afkopen  , aafkoupe , koup, köps, köp, koch, gekoch , afkoopen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
afkopen , aafkoupe , koch aaf, haet of is aafgekoch , afkopen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
afkopen , afkoope , werkwoord , afkopen. Term uit het kaartspel. Mee ’n troefkaort ne slag afkòòpe. Met een troefkaart ’n slag afkopen.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
afkopen , ofkopen , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. afkopen Hij hef de boete ofkof (Bco), Hij hef zien breur de plaatse of ekoft het aandeel overgenomen (Hgv), Zij wilt het ofkopen, mar daor trap ik niet in (Eli), Zie hebt het ofkoft gezegd als de ouders van een jongen die een meisje zwanger heeft gemaakt, het hebben afgekocht (Sle) 2. van iemand kopen Ik wil joe dat knien ofkopen (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
afkopen , ofkopen , werkwoord , afkopen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
afkopen , [afkopen] , aafkoupe , afkopen, iets overnemen tegen betaling , Vratte aafkoupe: wratten (tegen betaling) laten afbidden.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
afkopen , aafkoupe , werkwoord , kuîptj aaf, koch(t) aaf, aafgekochtj , afkopen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal