elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: afgooien 

afgooien , ofgooien , (klemtoon op: gooi) = een voorwerp tot een bepaald punt werpen, zoo ver gooien: dat ken’k nijt ofgooien = zoo ver kan ik met geen steentje werpen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
afgooien , ofgooien , (klemtoon op: of); met dobbelsteenen hooger oogen werpen dan een ander, zoodat deze geen kans meer op den prijs enz. heeft; hij het mie d’r ofgooid; ik har 38, en hij smeet 39 oogen, anders har ik de hoas (of: gans) wōnnen. – Ook met meetjen of streektjen, wanneer een der spelers nader bij de streek werpt dan een zijner voorgangers; ’k was eerstert, moar hij het mie d’r ofgooid en nō bin ’k tweidert. Zie ook: ofsnieden.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
afgooien  , aafgoeie , afgooien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
afgooien , òfgooien , [werkwoord] , 1 afgooien.; 2 van lidmaatschap ontzetten. Ze hebben hom van de kerk òfgooid.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
afgooien , ofgooien , zwak werkwoord, overgankelijk , 1. afgooien Zij weur as eerste ofgooid bie het spel (Bov) 2. naar beneden gooien Een legge ofgooien van de balken af naar beneden gooien (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
afgooien , ofgoojn , afgooien. Wil iej ofgoojn? Hier is de balle.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal