Woord: achterste
achterste , [laatste ] , achtste
, voor: achterste, laatste. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
achterste , achterste , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, zie een zegsw. op hemd. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
achterste , echterste
, achterste. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
achterste , äksen , bijvoeglijk naamwoord, mannelijk
, achterste; het äkste peerd: het achteraanstaande paard Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
achterste , äksten , zelfstandig naamwoord
, achterste Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
achterste , achterste , achterborst; achterkestail , [zelfstandig naamwoord]
, 1 bijvoegelijk gebruikt. Hai is weer de allerachterste. ‘t Achterste bèr = het tweede bed in de huiskamer, in tegenstelling met ‘t bovenste ber. Hai ston op zien achterste poten. ‘t Achterste staalje (Hogeland) = ‘t gemak, ‘t hoezie achter in de boerderij, op ‘t eind van de gang, achter de koestallen.; 2 ‘t achterste. Hai vol plat op zien achterste; fatsoenlijker dan: op zien gat. Schertsend: ik zel die wat veur dien achterbòrst geven! , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
achterste , achsn , bijvoeglijk naamwoord
, achterste Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
achterste , achterst , zelfstandig naamwoord
, Het achterste gedeelte. Zegswijze ’t achterst van z’n tong zien leite, 1. alles vertellen wat men op zijn hart heeft. 2. een zo hoog mogelijke prijs bedingen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
achterste , ėchesjte , onzijdig
, achterste; achterwerk. Pak den ėcheste: neem de achterste. Zët dich op dien ėchesjte: ga zitten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
achterste , aachterste
, achterwerk. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
achterste , aachterste
, achterste, laatste , Héij li ôn de aachterste mém. Hij ligt aan de achterste speen. Hij hoort er niet echt bij. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
achterste , éterste , achterste , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, - , - , achterste , (zitvlak) éterste; achterste (zie 'achterste') Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
achterste , aachterste
, achterste. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
achterste , echelste , onzijdig
, 1. achterste 2. achterwerk Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
achterste , echelste
, achterste; aan de echelste mem ligke – ten achter gesteld worden Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
achterste , echterste , telwoord
, achterste, laatste Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
achterste , echterste , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, achterwerk Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
achterste , aachterste , zelfstandig naamwoord
, "achterste; -zelfstandig naamwoord; achterwerk, billen; Daamen, Handschrift Tilburgs (1916): aachterste - ik sloeg em vur z'nen aachterste; Pierre van Beek – ""Zô kwaod (kwaad) as 't aachterste end van den duvel"" is een ietwat lange superlatief voor ""kwaad""… (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950); WBD III.1.1. lemma achterwerk - achterste, verspreid in Tilburg; WBD III.1.1. lemma bil c.q. dij – achterste, Tilburg; WNT ACHTERSTE zelfstandig naamwoord onz., het mv. weinig in gebruik. Is het bnw. als zelfstandig naamwoord gebruikt. De achterste deelen v.h. lichaam in de nabijheid van den aars. Alleen in gemeenzamen stijl .WNT Achterste: bij menschen en dieren: de achterste deelen v.h. lichaam, in de nabijheid van den aars." Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
achterste , aachterste , bijvoeglijk naamwoord
, achterste; -bijvoeglijk naamwoord; - de aachterste deur - de achterdeur; WBD (Hasselt) achterste wendakker (de het verst van de ingang af gelegen keerstrook voor de ploeg); WBD aachterste/ achterste dwarsbalk (II:952) (v.e. handweefgetouw); Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) – ACHTERSTE bn en zelfstandig naamwoord: Hij stond den achterste/ het achterste; het paard stond op zijn achterste pooten Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
achterste , echterste
, achterste Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |
achterste , echterste
, achterwerk Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |