elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aarde

aarde , eerde , [zelfstandig naamwoord] , aarde, modder. H.v.53. Got. airtha. Angels. eard, grond, vaderland, verblijfplaats. Eng. earth. Holst. eer. Hd. Erde. Fri. ierde. Eerdbeij, aardbezie. Eerdzwalf, strandzwaluw (Hirundo riparia).
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
aarde , eerde , vrouwelijk , aarde, grond.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
aarde , eerde , eer , (aarde); dood boven eerde stoan = in de kist liggen tot de begrafenis, West-Vlaamsch: over eerde liggen. (Voor: Aarde als wereldbol, steeds: Oarde.)
eer (Ommelanden) = eerde = aarde, klei, modder. Hoogduitsch Erde; eer over ’t land brengen; eer op wal gooien. Vgl. duneerig.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aarde , aarde , eerd , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Zegsw. ’t Is pik en eerd, ’t is pikdonker, zo donker als pek en aarde (Zaandijk). || As je strakkies buiten komme, is ’et pik en eerd. – Vgl. de samenst. nesaarde.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
aarde , eer , eerde, erde , aarde, Hoogduitsch Erde. Vgl. dood *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
aarde , eerdĕ , aarde.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
aarde , aerd , aarde. Houp aerd, klômpaerd, hoop aarde.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
aarde , eerde , vrouwelijk , aarde. Eerde lösmaaken.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
aarde , eer , [zelfstandig naamwoord] , aarde, nl. als de stof bedoeld wordt, bijv. slooteer = slootaarde; eerappel. Anders onder Holl. invloed eerde, maar ‘t Groninger woord is wereld. De wereld is rond = de aarde is rond. Toch: ‘t Liek staait boven eer; hai staait dood boven eer. Zie verder de samenstellingen met eer en eerd en ‘t woord eerde. || eerd; eerdat; eerde; eren
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aarde , eerde , eerd; eer , [zelfstandig naamwoord] , aarde; Dood boven eerde stoan, Hogeland boven heerd, Westerkwartier boven de eer. || eer; oarde. Ln de uitdrukking: ‘t het vouten ien eerd.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aarde , oarde , [zelfstandig naamwoord] , aarde; ‘t Grunneger woord voor de stof en de grond is eer: ‘t liek staait boven eer Uit het Holl. ook woorden als oardbeven. ‘t Groninger woord voor de aarde is wereld. Wij zullen elkaar op aarde niet weer zien = wie zain nkander in dizze wereld nait weer De aarde is rond = wereld is rond. || eerde , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aarde , oarde , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , klei voor pottenbakken
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
aarde , eerd , zelfstandig naamwoord , Teelaarde, bouwgrond. | Deuze akker het maar ’n kloin laagie eerd.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
aarde , aert , mannelijk , aarde. Hae lik baoven aert: het lijk is afgelegd (nog niet begraven).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aarde , aerd , groond.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
aarde , éért , aarde, grond; greesj éért, loodgrijze zandlaag onder de heizode.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
aarde , èèrd , zelfstandig naamwoord , aarde. Eèrd on de kniejes hèbbe zegt men van een boerenjongen die bij z’n trouwen heel wat meebrengt. ’n Boerenmeid daarentegen heeft schitte on de bille (zie schitte).
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
aarde , eerde , èerde, eer, aarde, aorde , Ook èerde (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), eer (Midden-Drenthe)aarde (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), aorde (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. de planeet aarde Ik make mij der niet zo naar over, de eerde dreit er wel umme deur (Noo), Daor loopt op aorde raore kostgangers rond (Dro), ’k Har der zu’n zin in, ik kun de heile aorde wel omspitten (Pei) 2. aardoppervlak Al krap ij de èerde ok um, ij kriegt hum niet weer gezegd van een dode (Sle), Dai stait nog boven de eerde is nog niet begraven (Vtm), Dat hef heel wat voten in de aorde (Wap) 3. grond Met die dikke bult eer kuj heeil wat dooun (Eex), Vrogger meuken wie de eerde uut de sloten en dat bruukten wie veur strèeiing in de stallen (Klv), Daor maj nog een spit eerde ofhalen, maar niet meer (Bro), Vrogger gungen ze wel een dag hen eerde schuten: mit het bokkie rood zaand halen um ’s winters deur de mes te doen (Hol), Ie hebt eerde an de klompen (Pes), Dat valt in goeie èerde (Dwi) *De eerde trekt mij an, zee de kerel en hie leut zuch op de knieën vallen (Bal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aarde , eerd , aarde. D'Eerd, Eerde, bij Veghel. boven d’eerd staon, tijd tussen dood en begrafenis.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
aarde , aarde , eerde , aarde. Ook: eerde
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
aarde , èèrd , zelfstandig naamwoord , vloer, Me krijge veul vollek oover d’n èèrd. Er komt bij ons veel bezoek aan huis, over de vloer. zn - kamer, Z’ópoetje zit in, of op d’n èèrd. Oma zit in de huiskamer. {p. 61} zn - kachel, haard. De koolekit stao bij d’n èèrd. De kolenkit staat naast de kachel. spr: Oewe n’èèrd èbbe. Gewend zijn. Je draai gevonden hebben. Gao d’is uit d’n (m’nne) èèrd. Ga eens uit de weg. Opzij!
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
aarde , eerde , aarde. Is der al bloemeerde ehaeld veur de pottn?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
aarde , àèrd , zand , És'ser nog àèrd ôn'new làèrze zit, moet'te ze zûiver maoke vur dég'ge binnekomt. Als er nog zand aan je laarzen zit, moet je ze schoon maken voor dat je binnenkomt.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
aarde , eerde , ere , zelfstandig naamwoord , de; 1. aardbol 2. aardbodem 3. de stof aarde, grond
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aarde , aerde , zelfstandig naamwoord , 1. aarde, wereld Datte aerde rond is wor beweeze deur ’t faait dak m’n klompe scheef lôôpt Dat de aarde rond is wordt bewezen door het feit dat ik mijn klompen scheef afslijt 2. grond, oppervlak; Hij sting boove aerde De overledene was nog niet begraven
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
aarde , êrd , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , êrde , - , aarde , (in goede aarde vallen) ién gooj êrd valle VB: Dat vuursjtel ês ién gooj êrd gevalle.; konijnenpijp VB: De frêt wäor de êrd iéngegaange en joog de knyn op.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
aarde , eerd , aarde
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
aarde , boove d’eerd stoon , boove d’eerd stôn , tijd tussen dood en begraven
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
aarde , èèrd , aarde, grond. “èèrd of potèèrd”, “grond of potgrond”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
aarde , aerde , zelfstandig naamwoord , aarde (de planeet). Een emel op aerde ‘een hemel op aarde’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
aarde , eerde , zelfstandig naamwoord , aarde, grond. Uitdr.: Dat ef völle voeten in eerde ‘dat kost veel moeite’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
aarde , èrd , vloer zo genoemd omdat heel vroeger de vloer bij de meeste mensen uit aarde bestond, toen er tegelvloeren kwamen strooide men toch nog fijn wit zand ( , mar d’n dieje kom bij mij nie over d ’n èrd = maar hij komt bij mij niet over de vloer
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
aarde , èèrd , zand, aarde , ’t Haj hil wa voewte in d’èèrd. Het had heel wat voeten in de aarde. Hèij stu boove èèrd. Hij staat boven aarde. Hij ligt opgebaard.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
aarde , eerd , eerde , aarde; boven eerde (staon), opgebaard.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
aarde , aerd , vrouwelijk , 1. aarde, grond 2. lemen vloer , Boeaven aerd ligke: dood zijn, maar nog niet begraven. ’t Vruustj stein oet d’n aerd.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
aarde , aerd , 1. aarde 2. bodem, grond; hae veel met zien naas in d'aerd – hij viel met zijn gezicht op de grond
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
aarde , aerd , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , aarde; vloer
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
aarde , èèrde , zelfstandig naamwoord , aarde, grond, zand; Kees en Bart: 'omdè-t-er 'ne mol onder 't erd aon 't fruuten was'; Kees en Bart: 'onder 'nen hoop erd'; Hier gaopt et graf,/ dieën open mond/ van moeder eerde (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Gestörve kiendje’, 1939); Dialectenquête 1876 - himmel en êrde (voor ê vgl. gête - geiten); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  èèrd, èèr, jèèrd, jèèr, JAEAERD, JAEAE zelfstandig naamwoord v. - aarde; Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – èèrd - aarde; èèrd on de kniejes hèbbe
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
aarde , aerd , aarde
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal